Het kon een voorbeeld zijn van de door pvda-minister Vogelaar (Wonen, Wijken en Integratie) gedroomde sociale samenhang in haar ‘prachtwijken’: buurvrouwen die, uit het raam hangend, een praatje met elkaar en met voorbijgangers aanknopen. Dat zagen haar collega’s een eeuw geleden anders. De volkse gewoonte om vanuit huis met Jan en alleman in de straat te kletsen was verderfelijk. Dus bouwde een architect als Berlage ter verheffing van de arbeidersklasse woningen met hoge, kleine ramen. Uit huis hangen moest ontmoedigd worden.

Het voorbeeld wordt aangehaald in een studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) van vorig jaar over herstructurering van buurten, De tekentafel neemt de wijk. Daarin maakt Jeanet Kullberg de balans op van decennia van herstructurering. Haar conclusie: fysieke maatregelen zijn veel minder van invloed op de leefbaarheid in wijken dan sociale. Herstructurering, in het bijzonder grootschalige sloop, is zelfs ronduit slecht voor de onderlinge samenhang in een wijk. Met de gebouwen wordt ook het resterende sociale weefsel vernield. Nieuwkomers in de buurt gaan vervolgens nauwelijks contacten aan met oude bewoners.

Kullberg staat niet alleen in haar kritiek op wat zij noemt het ‘fysisch determinisme’. Recent onderzoek van haar eigen scp in dertig grote steden bevestigt dat herstructurering slechts beperkt effect heeft op de leefbaarheid en veiligheid in een buurt. Als er al een verbetering optreedt, dan komt dat doordat arme en allochtone huishoudens plaatsmaken voor rijkere, hoger opgeleide bewoners. Maar daar schuilt het gevaar in van het beruchte waterbedeffect. In plaats van opgelost, worden problemen verschoven naar andere buurten.

Niet voor niets bevindt het liberale grotestedenbeleid – jarenlang breed gesteund, van vvd tot pvda – zich op een dood spoor. Wat was de achterliggende gedachte ook alweer? De oorzaak van de verloedering van oude wijken zou liggen in een overschot aan goedkope sociale huurwoningen. Via grootschalige sloop en nieuwbouw zouden kapitaalkrachtigere bewoners vanzelf zorgen voor een verbetering van het leefklimaat in een buurt. Een stevige portie marktwerking moest kortom het klusje klaren. Het beleid was daarmee niet gericht op het bestrijden van problemen. Het kwam eerder neer op het verjagen van de mensen met die problemen.

Het was al bekend dat herstructurering leidt tot het verdwijnen van betaalbare woningen en het stijgen van de woonlasten. Nu duidelijk wordt dat het ook onveiligheid en sociale versplintering veroorzaakt, verzet de politiek de bakens. Een recent onderzoek door onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten naar herstructurering in 141 plaatsen laat een voorzichtige kentering zien. Als belangrijkste opgave voor wijkvernieuwing noemt ‘slechts’ 35 procent van de ondervraagden de fysieke kant. Een zelfde aantal legt inmiddels de nadruk op sociaal, economisch of integraal terrein.

Volgens socioloog Godfried Engbersen zijn er vier hoofdstromingen in de geschiedenis van het Nederlandse grotestedenbeleid. Naast fatalisme (‘niets werkt’) en het reeds genoemde vertrouwen in marktwerking ziet hij een bureaucratische reactie, waarin planning en controle domineren. De vierde en laatste stroming legt de nadruk op participatie en gemeenschapsgevoel. Het is die richting die de laatste jaren onder invloed van het debat over normen en waarden opnieuw aan populariteit wint.

De accentverschuiving van marktwerking naar gemeenschapszin voltrekt zich langzaam, maar valt niet te ontkennen. Uit de diverse voornemens die op dit moment per stad gepresenteerd worden in het kader van Vogelaars Actieplan Krachtwijken blijkt dat sprake is van een overgangssituatie. De aanpak van een stad als Den Haag lijkt een voortzetting van de oude herstructurering met nieuwe middelen. Vele duizenden goedkope huurwoningen gaan tegen de vlakte. In plaats daarvan verrijzen dure nieuwbouw en prestigieuze complexen. Ook in een wijk als het Heerlense Meezenbroek worden tot 2020 nog ruim 750 woningen gesloopt.

Wat nieuw is, zijn de talloze sociale en culturele projecten. Zo maakt in het Eindhovense Woensel-West de buurtmaatschappelijk werker zijn comeback. In Groningen worden kersverse ouders benaderd met een ‘felicitatiekoffer’, waarbij de hulpverlener meteen even rondneust of er problemen dreigen bij de opvoeding. Ook andere steden willen achter de voordeur kijken, bewoners dwingen een leer-werktraject in te gaan of hen beter te laten eten en meer bewegen.

De nieuwe aanpak is het logische antwoord op de aanzwellende kritiek op het ‘stenen stapelen’ en combineert bovendien populaire politieke steekwoorden als ‘bemoeizorg’, ‘samen’ en ‘meedoen’. Maar tot wat voor een soort probleemwijkenaanpak leidt dit uiteindelijk?

Een interessante bijdrage aan het debat hierover is het onlangs verschenen onderzoek Prachtwijken?! De mogelijkheden en beperkingen van Nederlandse probleemwijken van Gabriël van den Brink. De Tilburgse hoogleraar bestuurskunde en lector aan de Politie Academie bundelt daarin naast cijfers en analyses ook beelden en verhalen van bewoners uit een zestal probleemwijken zelf. Wat de bouwlobby bij monde van Elco Brinkman ook mag beweren, stenen stapelen helpt niet, stelt ook Van den Brink. Hij verwijst daarbij naar de Haagse Schilderswijk, ‘waar een complete renovatie van het huizenbestand doorgevoerd is zonder dat de sociale problematiek opgelost werd’.

Maar Van den Brink zet zich net zo goed af tegen de modieuze pleidooien voor ‘sociale cohesie’. Sterke onderlinge banden kunnen volgens hem ook zorgen voor onveiligheid. Dat is vooral in probleemwijken buiten de Randstad het geval. Van den Brink: ‘Denk aan de gesloten families, buurten of jeugdgroepen die zich bezighouden met (georganiseerde) criminaliteit.’ Te grote sociale cohesie komt bijvoorbeeld voor onder voormalige woonwagenbewoners, maar ook bij groepen Turken. Over hen wordt veel minder geklaagd in buurten dan over Marokkanen of Antillianen. De keerzijde is dat onwenselijke praktijken, zoals huishoudelijk geweld, achter de voordeur blijven. Veldonderzoek in Woensel-West bevestigt dit alles. In de Eindhovense buurt gaat het er heel anders aan toe dan in de grootstedelijke ‘zwarte’ wijken die tegenwoordig de beeldvorming domineren. De bewoners zijn in sommige opzichten buitengewoon tolerant. Ze hebben weinig moeite met prostitutie, leven vaak van de WW en zitten bij mooi weer met z’n allen met een biertje op straat. Als er problemen zijn, lossen ze die liever zelf op dan dat ze hulp van buitenaf inroepen. Van den Brink, die de problematiek op de eerste plaats benadert vanuit het oogpunt van zijn werkgever, de politie, pleit er daarom voor om het sociale weefsel in wijken te verbeteren in plaats van te versterken. Meer ‘zwakke’ banden bevorderen met mensen buiten de eigen woonomgeving dus.

In het algemeen verzet hij zich tegen een te groot vertrouwen in ‘harde’, sociaal-economische maatregelen. ‘Dat mensen een slechte woning hebben of arm zijn, kan nooit een rechtvaardiging voor wangedrag of criminaliteit zijn’, aldus Van den Brink. In plaats daarvan stelt hij maatregelen in de ‘immateriële sfeer’ voor: onderwijs, opvoeding en ordehandhaving. Inderdaad, geeft hij zelf toe, dat is een beschavingsoffensief. ‘Wat nodig is, is een programma van sociale en culturele verheffing, een programma dat enigszins lijkt op de verheffing van het volk van de sociaal-democraten in het begin van de vorige eeuw’, schreef Van den Brink eerder in NRC Handelsblad.

Het is precies dat streven naar verheffing dat op dit moment snel aan populariteit wint. Net als een eeuw geleden nemen de woningbouwcorporaties daarbij een centrale positie in. Zij financieren samen met de overheid de nieuwe wijkbeheerders, gezinscoaches en huismeesters. Daarmee omarmen de corporaties een oude functie. Tot na de oorlog was er bijvoorbeeld de woonmaatschappelijk werker. Die haalde de huur op en controleerde en passant of het huis schoon was en de kinderen er fatsoenlijk bij liepen. Later werd deze taak afgebouwd. Deels omdat zulke bemoeienis paternalistisch zou zijn, maar ook uit platte bezuinigingsmotieven.

Daar komt nu verandering in, mede onder druk van de overheid. Speciale woonconsulenten stimuleren buurtinitiatieven, organiseren een gezamenlijke barbecue, bemiddelen bij burenruzies en grijpen voortijdig in als een huishouden de huur niet kan opbrengen. De activiteiten op dit vlak van woningbouwcorporaties nemen zo’n hoge vlucht dat het traditionele opbouwwerk zich in zijn voortbestaan bedreigd voelt. ‘Ik maak me zorgen om het belang van bewoners, die bij deze aan de wil en onwil van de commerciële corporaties enerzijds en aan de politieke willekeur anderzijds zijn overgelaten’, aldus de Rotterdamse opbouwwerkster Fatima Lamkharrat in het Tijdschrift voor sociale vraagstukken. ‘Waar is die onafhankelijke positie van de opbouwwerker die ondanks allerlei andere belangen het zwakste belang ook een stem geeft?’

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat die onafhankelijke positie van de buurtwerker al aan erosie onderhevig was. Het welzijnswerk is zelf meegegaan in het aanbestedingscircus en doet er tegenwoordig alles aan om het de klant, vaak de gemeente, naar de zin te maken. Sommige opbouwwerkers treden daardoor steeds meer op als mediator in de wijken, of zelfs als spreekbuis van de gemeente.

Toch heeft Lamkharrat een punt. Sociaal werkers in dienst van de woningbouwcorporaties zijn in elk geval niet onafhankelijk. Buurtagenten en -regisseurs, een andere populaire tak van sport, evenmin. Voor hen staan respectievelijk de leefbaarheid (en daarmee de waarde van het onroerende goed) en de openbare orde voorop. Sociale emancipatie behoort niet tot de prioriteiten.

Wat op welzijnsvlak gebeurt, vat het gevaar voor de gehele nieuwe wijkaanpak samen. Als emancipatie als doelstelling plaatsmaakt voor ordehandhaving verwordt verheffing tot een beschavingsoffensief. Net als bij herstructurering kan het oplossen van problemen dan omslaan in het bestrijden van een onderklasse.

De tijdgeest is er naar. Het bestaan van een onderklasse wordt in Nederland steeds breder onderkend. Maar in navolging van een buitengewoon populaire denker als de Britse psychiater Theodore Dalrymple kijken politici voor de oplossing van die problemen uitsluitend naar het gedrag van diezelfde mensen. Als zij zich netjes gaan gedragen, komt alles goed. Gezond eten, met twee woorden spreken en ’s ochtends op tijd op voor een baan dus, ook al is het een leer-werkplek. Die redenering is niet enkel populair onder rechtse rouwdouwers. Ook een pvda’er als Jeroen Dijsselbloem noemde Dalrymples boeken leerzaam. Hij ziet het als een vorm van volksverheffing, een klassiek sociaal-democratisch thema. Bovendien kan de partij daarmee volgens sommige pvda’ers de sp de wind uit de zeilen nemen. Ook Gabriël van den Brink omarmt dit denken in zijn onderzoek. ‘Moderniteit’ is volgens hem net zo bepalend voor gevoelens van onveiligheid in probleemwijken als sociale kenmerken. Met moderniteit doelt hij op eigenschappen als tolerantie, leergierigheid en een positieve houding tegenover politiek en burgerschap. Op economisch vlak zijn moderne mensen zelfredzaam, ‘ze doen moeite om vooruit te komen’ en ‘investeren in hun loopbaan of bedrijf’. In achterstandswijken wonen mensen die al deze eigenschappen niet bezitten, aldus Van den Brink. En dat geeft problemen.

Hij vat daarmee net als vele anderen moderniteit op als een houding, een instelling, als iets waarvoor je kunt kiezen. Van den Brink ziet moderniteit niet als een uitvloeisel van iemands maatschappelijke positie. Maar die bepaalt wel of moderniteit vrijheid betekent of nog meer onzekerheid. Voor iemand met weinig opleiding en financiële armslag vormen de flexibilisering van de arbeidsmarkt, concurrentie vanuit Polen of China en het afbreken van sociale vangnetten een bedreiging. De daaruit volgende afkeer van moderniteit heeft niets te maken met een verkeerde instelling. Het is een rationele, politieke keuze.

Dat verklaart overigens ook de populariteit van de sp onder dit deel van het electoraat. In tegenstelling tot Dijsselbloem en de zijnen legt die partij niet alleen de nadruk op gedragsverandering van bovenaf. Zij belooft op de eerste plaats zekerheid op sociaal en economisch vlak: een betaalbare woning, vaste baan en een goed uitgeruste verzorgingsstaat. Alleen zo zijn ook mensen in achterstandsbuurten in de toekomst mogelijk bereid die veelbesproken moderniteit te omarmen.

In de Arnhemse probleemwijk Klarendal wordt de komende jaren geld uitgetrokken voor een ‘hekjesproject’. Ieder huis krijgt hetzelfde, nieuwe tuinhekje. Het doet in de verte denken aan Berlages hoge raampjes die de beschaving dichterbij moesten brengen. Maar gelukkig was dat niet het enige. Berlages generatie ontwierp ook goede, mooie en bovendien betaalbare huizen. Ze zorgde voor een publieke ruimte die door mensen van vlees en bloed onderhouden werd. Het resulteerde in wijken waarin mensen ondersteuning kregen om een volwaardige plek te verwerven in de maatschappij.

Ook de nieuwe wijkaanpak combineert fysieke, sociale en culturele maatregelen. Ze verenigt sociaal-democratische en conservatieve elementen. Het is te hopen dat de laatste niet verder gaan domineren. Net zoals je mensen geen geweten kunt schoppen, creëer je op die wijze ook geen prachtwijk. Verheffing zonder emancipatie verwordt tot een beschavingsoffensief. Dat heeft mensen met problemen weinig meer te bieden dan hol moralisme – en een net tuinhekje.