Je zult als pvda-Kamerlid de strafbaarstelling van illegaliteit maar moeten verdedigen. Met die maatregel jaagt het kabinet straks de verborgen onderklasse van Nederland een permanente angst voor de klop op de deur aan. In het schemerduister van de arbeidsmarkt, overgeleverd aan de willekeur van huisjesmelkers en koppelbazen, leven illegalen al in een staat van onvrijheid, zonder bescherming van de wet. Ze zijn de proletariërs van deze tijd, wier bestaan nu strafbaar wordt. Ooit als strijdbeweging ontstaan om politiek stem te geven aan de rechtelozen, moeten de sociaal-democraten deze concessie doen om de coalitiepartner ‘iets te gunnen’.
Met dit beeld kan het betrokken Kamerlid, Martijn van Dam, worden geconfronteerd wanneer een retorisch onderlegde oppositiewoordvoerder hem de consequenties voorhoudt van de uitruil van wensen tussen de coalitiepartners pvda en vvd. In ruil voor de verdere dehumanisering van de illegalen krijgt de pvda onder meer de beperking van de hypotheekrenteaftrek terug. Met recht kan die laatste maatregel een doorbraak worden genoemd, wellicht zelfs een historische doorbraak, na de blokkade die de vvd en andere partijen op rechts daar telkens weer tegen opwierpen.
Maar in de barre praktijk van een Kamerdebat over de strafbaarstelling van illegaliteit kan ook een historisch compromis de pvda pijnlijk confronteren met haar politieke traditie, meer in het bijzonder haar gedachtegoed over solidariteit met de rechtelozen. Het is onwaarschijnlijk dat in zulke omstandigheden voldoende overtuigingskracht uitgaat van het tactische argument waarmee pvda-leider Diederik Samsom het uitruilen verdedigt: ‘We moeten elkaar iets gunnen.’
De tegenstelling tussen sociaal-democraten en liberalen in hun zienswijze op solidariteit kan een permanente bron van spanning in de rood-blauwe coalitie zijn. Het is zelfs de vraag of het kabinet-Rutte II tegen deze spanning bestand zal zijn, nu ze zich al direct manifesteerde in het premie-oproer in de vvd. In die kwestie bleek hoeveel druk op de coalitie kan ontstaan doordat de pvda veel verdergaand dan de vvd de stijgende zorgkosten naar draagkracht wilde verdelen. Nog voor het aantreden van Rutte II ontstond zo twijfel over de methode om standpunten die niet zijn te verenigen uit te ruilen.
Daar staat tegenover dat Samsom en Rutte dankzij die methode de langdurige patstelling in de hervorming van de woningmarkt en de arbeidsmarkt hebben weten te doorbreken. Zo hebben ze een pragmatische basis gelegd voor het beleid voor de komende jaren, met het strategische doel de polarisatie te temmen en stabiliteit in het landsbestuur te brengen. Te pas en te onpas roept Samsom de onbekende vrouw aan die hem op Prinsjesdag bij zijn revers greep en hem bezwoer: ‘Maak er wat van!’ Rutte en hij hebben zich vooral aan dat doel van een duurzame politieke samenwerking gecommitteerd. ‘We gaan aan de slag. Met gevoel voor urgentie, maar ook met ideeën die aan één kabinetsperiode niet genoeg hebben’, zo hinten zij in het regeerakkoord zelfs op een voortzetting van hun coalitie na de volgende verkiezingen.
Maar het valt te bezien of het pragmatisme van de uitruil stand houdt als de pvda of de vvd daarvoor telkens een breuk met de eigen politieke principes voor lief moet nemen. Dat belooft in de Tweede Kamer scènes vol ongemak op te leveren, met coalitiewoordvoerders bij wie de frustratie zich ophoopt doordat ze zich keer op keer gedwongen voelen een stem uit te brengen die haaks staat op de eigen overtuiging. Daarbij komt dat Rutte II onder een geheel ander economisch gesternte aantreedt dan Paars II, de voorlaatste coalitie van sociaal-democraten en liberalen (1998-2002). Dankzij de explosief groeiende welvaart destijds kon die coalitie veel onderlinge onmin wegmasseren. Ook solidariteit is gemakkelijker te organiseren als er wat te verdelen valt. Dat ligt anders nu het perspectief is gekanteld en burgers welvaart moeten prijsgeven. In zulke omstandigheden, waarin niet overvloed maar toenemende schaarste de bepalende factor is, raakt alles in de politiek meer gepolariseerd en dat geldt zeker voor de tegenstelling tussen pvda en vvd over solidariteit.
Tot de kern teruggebracht doemen achter die tegenstelling ideologische geschillen over de verzorgingsstaat op, een klassiek strijdpunt tussen sociaal-democraten en liberalen. Zij staan tegenover elkaar in hun oordeel hoe ver de overheid mag gaan in haar bevoegdheid tot herverdelen. In de ogen van liberalen bezondigt de overheid zich dan al gauw aan het afdwingen van solidariteit, waarmee zij burgers in hun vrijheid beknot en wrok en verongelijktheid bij hen losmaakt. Voor sociaal-democraten daarentegen is herverdeling juist een kerntaak van de overheid, om de ongelijkheid en de willekeur die volgens hen in het kapitalisme zijn ingebakken weg te nemen. Bij een pvda’er als partijvoorzitter Hans Spekman zit deze overtuiging zo diep dat hij nivelleren ‘een feest’ vindt.
Het is niet verwonderlijk dat deze controverse meer spanning oproept nu de economie in een staat van permanente stagnatie lijkt te belanden. Dat geldt voor Nederland evenzeer als voor de EU, waar de toekomst van de Europese verzorgingsstaten inzet is van het debat over de juiste economische politiek. In de Verenigde Staten was de campagne voor de presidentsverkiezingen getekend door de polarisatie tussen Republikeinen en Democraten over de reikwijdte van de overheid, met als gevolg een verziekend effect op het politieke klimaat.
Onthullend voor het liberale denken over solidariteit is het standpunt over ontwikkelingssamenwerking dat de vvd eerder dit jaar ontvouwde bij monde van Stef Blok, nu minister. Doordat zij de hulp betaalt, heeft de overheid volgens de vvd de burgers ontslagen van hun morele plicht jegens de armen. Daarom moet ze dat budget goeddeels schrappen, om het vervolgens aan mensen zelf over te laten of ze geld naar goede doelen in de Derde Wereld overmaken. In die opvatting weerklonk een uitspraak die Frits Bolkestein al in de jaren negentig over solidariteit deed. ‘Solidariteit? Dat is dat iemand lid wordt van Foster Parents en elke maand geld overmaakt voor een jongetje in Bombay’, zei hij.
Verkondigde Bolkestein destijds nog een minderheidsopvatting in zijn partij, nu omarmde de vvd zijn standpunt en bepleitte ze in het verkiezingsprogramma een decimering van het ontwikkelingsbudget. Die afrekening is illustratief voor de radicalisering van de vvd in het denken over de verzorgingsstaat. Daarbij nemen de liberalen meer en meer afstand van het denkbeeld dat de overheid ook een sociale verantwoordelijkheid heeft, naast het faciliteren van de economie en klassieke taken als defensie en veiligheid. De teneur in de miljardenbezuinigingen die de vvd in haar programma voorstelde is dan ook dat de burgers zichzelf moeten zien te redden. Mark Rutte laat dat pleidooi gepaard gaan met zijn retoriek over de staat die geen ‘geluksmachine’ meer mag zijn, hier noch in de Derde Wereld.
In het regeerakkoord heeft de pvda een bezuiniging van één miljard op ontwikkelingssamenwerking geslikt, een kwart van het budget. Maar meer nog dan dat bedrag kan het achterliggende ideologische geschil over solidariteit een politieke conflicthaard in de coalitie zijn. Niet te verenigen standpunten over budgetten zijn gemakkelijker uit te ruilen dan conflicterende visies op solidariteit en rechtvaardigheid.
Met een vooruitziende blik nam Joop den Uyl dat probleem al in 1956 waar, in een beschouwing die hij als directeur van de Wiardi Beckman Stichting (wbs) schreef over de verhouding tussen de pvda en de vvd. Twee jaar vóórdat de toenmalige liberale leider Pieter Oud de partij van Willem Drees in de ban deed met de uitspraak: ‘Regeren met de pvda wordt de ondergang van het Nederlandse volk’, stelde Den Uyl in dat stuk de vraag wat liberalen en sociaal-democraten nog gescheiden zou houden als de arbeiders tot ‘volwaardige burgers’ zouden zijn geëmancipeerd. Dat was het gezamenlijke doel van pvda en vvd en op grond daarvan, signaleerde hij, leefden in beide partijen verwachtingen over ‘samenvloeiing’ van het gedachtegoed. Ten onrechte, aldus Den Uyl. Hoewel de liberalen volgens hem naderhand wel inzagen dat de sociale ellende in de negentiende-eeuwse arbeiderswijken de ‘helpende, zorgende, regelende’ hand van de overheid vergde, meenden zij nu dat de mensen dankzij de gestegen welvaart weer voor zichzelf konden zorgen. Dat riep bij Den Uyl het schrikbeeld op van een terugkeer van de nachtwakersstaat, met een ‘liquidatie’ van de sociale diensten van de staat en een vérgaande beperking van de overheidsbestedingen.
‘De achterdocht tegen de staat en het geloof in de natuurlijke zelfordening van individu en groep is overeind gebleven’, noteerde Den Uyl daarom afkeurend over de vvd. De pvda zag daarentegen een blijvende taak voor de overheid in de beteugeling van het kapitalisme, ook bij een hoog welvaartspeil. Tegen die achtergrond was het volgens hem niet verwonderlijk dat sociaal-democraten en liberalen in de Tweede Kamer frequent botsten over de ordenende taak van de overheid. Ook toen al noemde Den Uyl daarbij onder meer de lastenpolitiek, het toezicht op het bankwezen en het ontslagrecht als conflictstof. Het zou een vergissing zijn, besloot hij, deze botsingen toe te schrijven aan graduele verschillen, want in werkelijkheid waren ze terug te voeren op fundamentele tegenstellingen in maatschappijopvatting. Zijn conclusie: ‘In dat verband lijkt de verwachting dat socialisme en liberalisme bij een stijgend welvaartspeil versmelten weinig gefundeerd.’
In de wbs-geschriften De weg naar vrijheid (1951) en Om de kwaliteit van het bestaan (1963) trok hij deze lijn door in zijn denkbeelden over de verzorgingsstaat. Somberde zijn geestverwant Jacques de Kadt nog over de geringe kans dat arbeiders in hun leven ooit meer zouden verlangen dan ‘een warme stal, goed voer en een pretje op z’n tijd’, Den Uyl formuleerde een optimistisch programma om hun een grotere greep op het eigen bestaan te geven. Met hogere overheidsinvesteringen wilde hij welzijnswerk, cultuur, degelijk onderwijs, fatsoenlijke zorg en goede woningen binnen hun bereik brengen, om hun kansen op zelfontplooiing en sociale stijging te vergroten.
De achterliggende gedachte was dat mensen meer vrijheid zouden krijgen om zich te ontwikkelen als de verzorgingsstaat hen zo veel mogelijk zou vrijwaren van de onzekerheden van het bestaan. Daarom moest een groter deel van de groeiende welvaart naar de publieke taken en minder naar de particuliere consumptie. ‘In de geduldige cijfers van het nationale inkomen telt de elektrische tandenborstel evenzeer als de verpleeghulp, de reclame-uitgaven voor het definitieve kalmeringsmiddel evenzeer als de entreeprijzen voor de schouwburg’, zei hij op het pvda-congres van 1963, om zijn stelling te onderbouwen dat een verhoging van de levensstandaard op zichzelf nog niets zegt over de kwaliteit van het bestaan. Hij reageerde daarmee ook op de ongekende impuls die de vvd’er Edzo Toxopeus, minister van Binnenlandse Zaken in het liberaal-confessionele kabinet-De Quay, tezelfdertijd aan de private welvaart gaf door de ambtenarensalarissen in twee rondes met tien procent te verhogen en de politieagenten er twintig procent bij te geven.
Politiek kregen Den Uyls ideeën vorm in zijn kabinet (1973-’77), waarin de drie progressieve partijen pvda, d’66 en ppr domineerden. ‘De principiële uitgangspunten van het kabinet komen tot uitdrukking in een sterke verhoging van de uitgaven voor welzijn en onderwijs, ontwikkelingshulp en sociale voorzieningen, subsidies voor volkshuisvesting, openbaar vervoer en stadsvernieuwing’, zo verwoordde de troonrede van 1974 het beleid waarvan Den Uyl de achterliggende idealen al in Om de kwaliteit van het bestaan had geschetst. De tijdgeest, verwoord in de strijdkreet ‘Hun strijd, onze strijd, solidariteit!’ kwam ook in het optreden van Den Uyl zelf tot uitdrukking, toen hij als premier op het Domplein vooropging in een demonstratie tegen het regime van de Spaanse dictator Franco.
Veertig jaar later neemt de pvda een grote gok met de solidariteit, door de toegang tot de regeermacht te betalen met zestien miljard aan bezuinigingen, een rigoureuze ingreep in de WW, minder ontwikkelingssamenwerking en de strafbaarstelling van illegaliteit. Volgens oud-wbs-directeur Paul Kalma is de ‘morele kern’ van de solidariteit die sociaal-democraten voorstaan in het geding, nu de rood-blauwe coalitie zo achteloos omgaat met het ongeschreven ‘maatschappelijk contract’ tussen rijk en arm.
Internationaal stelt dat contract na de voorgenomen bezuiniging op ontwikkelingssamenwerking straks niet veel meer voor. De symbolische boodschap van die ingreep is dat voor Rutte II de solidariteit bij de landsgrenzen ophoudt. In cynische zin geldt dat evenzeer voor de staat van rechtenloosheid waaraan het kabinet de onderklasse van illegale immigranten overlevert.
Nationaal staat de solidariteitsband tussen rijk en arm onder druk nu de verzorgingsstaat op steeds smallere basis komt te rusten. De pvda heeft er altijd naar gestreefd om iedereen, ook de hogere inkomensgroepen, een tastbaar belang bij de publieke voorzieningen te geven. Wellicht meer nog dan materiële overwegingen geldt daarvoor het morele argument dat solidariteit niet te boek mag komen te staan als iets voor sukkels. De verzorgingsstaat moet niet marginaliseren, door werklozen en arbeidsongeschikten af te schepen met een uitkering en verder niet naar hen om te zien, maar integreren, door de belangen van de lagere en de hogere klassen met elkaar te verbinden. Iemand die nu gezond is, een baan heeft en goed verdient, moet erop aan kunnen dat ook hij als het tegenzit niet direct in de armoede wegzakt. Dat zal zijn bereidwilligheid vergroten bij te dragen aan de kosten van het sociale stelsel, ook al doet hijzelf er op dat moment geen beroep op. Zo smeedt de brede verzorgingsstaat als vanzelf solidariteit van hoog tot laag en creëert ze haar eigen draagvlak.
‘De verzorgingsstaat is er voor iedereen en wie daarop, om financiële of andere redenen, wil afdingen, tast op den duur het sociale en politieke draagvlak van die verzorgingsstaat aan’, schreven Kalma en oud-wbs-medewerker Marnix Krop in het Twaalfde jaarboek voor het democratisch socialisme. Zij baseerden zich op onderzoek van de Deense socioloog Gosta Esping-Andersen naar de verschillen tussen de verzorgingsstaten in Noordwest-Europa en de stelsels die zich beperken tot louter steun aan de armen, in de Angelsaksische wereld. ‘Zonder het midden gaat het niet’, vatten Kalma en Krop hun conclusie samen dat het van levensbelang voor de verzorgingsstaat is om de middengroepen een direct belang bij het behoud te geven. Alleen zo ontstaat dat ongeschreven maatschappelijk contract tussen rijk en arm.
Dat contract komt in gevaar als de kosten en de baten van de verzorgingsstaat niet eerlijk zijn gedeeld. Aan de kostenkant is er dus een grens aan wat de overheid van de midden- en hogere inkomens als extra bijdrage aan de solidariteit kan vragen. De weerstand die het plan voor de inkomensafhankelijke ziektepremie opriep duidt erop dat het kabinet die kritische grens dreigde te naderen, zo niet overschrijden, met als gevolg een dreigende verbreking van de solidariteitsband in de verzorgingsstaat. In zijn beschouwingen over de houdbaarheid van de verzorgingsstaat, gebundeld in het boek The Three Worlds of Welfare Capitalism, schreef Esping-Andersen dan ook dat het van praktische politieke wijsheid getuigt om conflicten over de lastendruk van de verzorgingsstaat te voorkomen, om wille van de solidariteit. In dat licht bezien was het dus niet wijs van Diederik Samsom om de vvd lagere belastingen te gunnen, in ruil voor de inkomensafhankelijke ziektepremie. Hij deed daarmee geen recht aan de traditie van sociaal-democraten om met de belastingen, dus niet met de premies, inkomenspolitiek te bedrijven. Het getuigt van meer redelijkheid om de kosten van publieke verworvenheden naar draagkracht over de belastingplichtigen te verdelen dan om de een meer voor hetzelfde te laten betalen dan de ander. Bovendien kunnen mensen worden ontmoedigd de stap naar een baan met een hoger inkomen te zetten als dat voordeel teniet wordt gedaan door een hogere premie.
Een inkomensafhankelijke ziektepremie zou, met andere woorden, een rem op sociale stijging hebben gezet. Een steun in de rug bieden bij het bestijgen van de maatschappelijke ladder is nu juist de historische opdracht van de sociaal-democratie, evenzeer als het doel van Den Uyls programma, waarin de verzorgingsstaat in het teken staat van het ideaal mensen op een hoger peil te brengen dan een warme stal, goed voer en een pretje op z’n tijd.
Om het draagvlak voor de maatschappelijke solidariteit te behouden is het evenzeer van belang mensen met een modaal en hoger inkomen niet al te drastisch te beperken in de baten die ze bij de verzorgingsstaat hebben. Nadat de coalitie het gewraakte plan met de ziektekostenpremies had ingetrokken, waarschuwde de directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau Paul Schnabel daarom deze week voor de effecten van de ingreep in de WW. ‘Het wordt nog schrikken’, zei hij in Trouw over de te verwachten publieke stemming als de onrust over de ziektekostenpremies is geweken en het licht valt op de nieuwe werkloosheidsregeling. Alle werklozen vallen straks na één tot anderhalf jaar terug op zo’n duizend euro in de maand, hoeveel ze eerst ook verdienden. Zeker voor de oudere werkloze, met weinig kans op een nieuwe baan, dreigt een langdurig bestaan op bijstandsniveau, nu de pensioenleeftijd versneld omhoog gaat.
De pragmatische methode van uitruilen tussen vvd en pvda heeft dus geresulteerd in een gok met de solidariteit. Rutte en Samsom hebben de natie snel een stabiele regering willen bezorgen, door de formatie terug te brengen tot een spelletje kwartetten waarbij nu de een, dan de ander een slag binnenhaalt. Een pijnlijk politiek-ideologisch debat over de morele basis van hun samenwerking is zo vermeden. Dat scheelt tijd, maar het resultaat is dat het kabinet aan de slag gaat zonder eigen idee over de staat van de samenleving na alle ingrepen in de solidariteit.
zie groene.nl
voor Dossier Rutte II