Cool. Master of Cool. Aloof (moeilijk te vertalen, letterlijk: afzijdig, maar dan in de betekenis van verveeld superieur. Andy Warhol was aloof.) Elitair. Snobistisch, met haar precieuze benaming voor de fijnste stoffen, het enig juiste schoenmerk en haar onophoudelijke namedropping. Onthecht. Ironisch. Melancholisch (liever dan het al te klinische ‘depressief’). Neurotisch, of, zoals een critica schreef: ‘De neurasthenische Cher’. Vrouw met het radarzicht, sonarbewustzijn: ook wat zich onder water afspeelt (of onder de tafel, achter gesloten deuren) weet ze te detecteren. Koude, priemende blik.

Zo wat omschrijvingen die in de loop van de jaren zijn gebruikt om Joan Didion te typeren, maar van politieke hartstocht wordt zij, zeker in het begin van haar carrière, niet beschuldigd. Sowieso duurt het lang voordat Didion een politiek profiel krijgt. Wanneer haar bekendheid toeneemt, weten haar lezers waar ze woont, en dat is: altijd in de juiste buurten, of het nu in Los Angeles is (Brentwood Park, net om de hoek van O.J. Simpson, de gevallen footballspeler), of in New York (East 71st Street). In Honolulu woont ze in het Ritz Hotel.

Ze rijdt jarenlang in een Corvette Stingray uit 1971, en draagt dan een lang gewaad van zijde met daaronder sandalen en in haar mond altijd een sigaret. Details, krankzinnig veel details, die Didion ook één voor één in haar stukken noemt.

Maar het idee dat Didion publiekelijk een stemadvies zou uitbrengen bleef lang onvoorstelbaar. Dat was ‘beneath her’. En toen ze later over politiek schreef, was het van grote afstand: de vrouw in de helikopter, met haar aantekeningenboekje op schoot, die overvloog, overzag en vaak ook nog won, wanneer het achteraf-gelijk haar toeviel.

En toch hield de vrouw, die bekendheid verwierf als schrijfster voor Vogue en Mademoiselle – niet echt hardcore politieke bladen – er uitgesproken opvattingen op na. Later hoorden we uit haar eigen mond dat ze tijdens de presidentsverkiezingen van 1964 ‘vurig’ de Republikeinse kandidaat Barry Goldwater had gesteund. De man die ook wel mr. Conservative werd genoemd, tegenstrever van Lyndon B. Johnson (1964-69).

Goldwater was zeker geen voorbode van de flower power hippie yippie-jaren die later volgden, en die Didion in haar boeken (Slouching Towards Bethlehem, The White Album) ook probeerde te karakteriseren. De slogan van Goldwater was: ‘In your guts, you know he’s right.’ Waarop de tegenpartij hoonde: ‘Yeah, in your guts you know he’s far right.’

Didion was zo’n jonge Californische vrouw die behoorde tot de vijfde generatie van notabelen van de jonge staat. Sacramento was haar stad, waar haar ouders Frank en Ednene deel uitmaakten van ‘the landed gentry’, de landadel, die Californië uiteraard officieel niet kent, maar die toch als zodanig werd gezien. Ook zonder een koningshuis en adellijke titulatuur is het de Amerikanen altijd uitstekend gelukt een duidelijke sociale hiërarchie te creëren. Moeder Ednene ‘gave teas, the way other mothers breathed’ zou Joan later opmerken. Op de Republikeinen stemmen was simpelweg burgerplicht. Hogere burgerplicht.

Didion was een bevoorrechte jonge vrouw: het begrip ‘white privilege’ doet nauwelijks recht aan de vanzelfsprekendheden die deel uitmaakten van haar leven. Diners. Hotels. Een debutantenbal, en nog een. En o ja, ook een vader die enige tijd moest worden opgenomen in een psychiatrische inrichting wegens chronische depressie, die uiteraard door de familie gekenschetst werd als ‘verhevigde melancholie’.

Vanaf de jaren zestig schreef Didion onregelmatig voor de National Review, het blad van de bekende conservatief William F. Buckley. Zij behoorde dus tot het ‘conservatieve kamp’, maar haar latere, meer wuft wereldse stukken wisten die zijde te overschaduwen.

Barry Goldwater, de politieke jeugdliefde van Didion, was een conservatief, maar allergisch voor religieuze politiek. Libertair, want abortus en homoseksualiteit waren geen thema’s voor de staat. En antifederaal, de overheid hoorde op afstand te blijven, en zo veel mogelijk moest worden overgelaten aan de verschillende staten. Zo ook keerde Goldwater zich tegen de Civil Rights Acts van 1964. Hij was geen uitgesproken racist, en had zich eerder sterk gemaakt voor desegregatie, maar geheel in lijn met zijn argwaan tegen al het federale vond hij: ‘Our aim… is neither to establish a segregated society nor an integrated society as such. It is to prefer freedom.’

Dat kwam hem te staan op bijval van de John Birch Society, de radicaal rechtse, anticommunistische groep à la McCarthy, die waarschuwde tegen ‘negerrechten’; Goldwater weigerde zich ervan te distantiëren.

Het valt me altijd moeilijk Joan Didion, trendy and happening, voor te stellen in Goldwaters gevolg. Ze zal beslist de ‘juridische’ verdediging hebben gekozen dat staten niet zomaar overvleugeld mogen worden door de federale overheid. Maar vanaf de Amerikaanse Burgeroorlog is die beslissingsmacht van staten het alibi geweest om algemene Amerikaanse burgerrechten tegen te houden – en vooral die van Afro-Amerikanen. Voor wat het waard is: ook Hillary Rodham Clinton was in die tijd een ‘Goldwatergirl’. En filosofe Hannah Arendt, wonend in Amerika, deelde Goldwaters bezwaren tegen het ingrijpen van de overheid in individuele levens.

Maar dat ‘vurige’ van Joan Didion: zij was naar eigen zeggen ‘ardently’ pro Goldwater. Ik twijfel er niet aan. Zij was zo’n jonge vrouw die de schitteringen van de wereld rechtens toebehoorden.

Didion maakte zich los van haar ‘milieu’ zoals een schrijver als Breyten Breytenbach dat deed van zijn Afrikaner kring

Haar conservatieve instinct zou indirect tot uiting komen in de reportages die haar beroemd maakten: in 1967 vertrok ze vanuit Berkeley, waar ze woonde, met fotojournalist Ted Streskinsky naar Haight-Ashbury, de buurt in San Francisco waar de tegencultuur aan de macht was. Ze interviewde praktisch niemand, ze hing rond en observeerde, een beetje verloren, met een Hermes-sjaal ter bescherming om haar nek: maar uit haar ijzingwekkende verhalen bleek overduidelijk haar afkeer van de lsd-cultuur, van het gebrek aan structuur en gezag. Het eigenlijke verhaal was naar eigen zeggen dat van ‘de nationale ontrafeling’ van Amerika. Ouderwetse boodschap, maar allerminst ‘straight’ gebracht: ze gebruikte fictie-elementen, werd de vlieg aan de wand van de hippies (een vlieg met een Hermes-sjaal) en wist de sfeer zo beklemmend op te roepen dat lezers vreesden voor het geestelijk welzijn van reporter Didion.

Een conservatieve vrouw met een ongemeen associatieve, levendige schrijfstijl: het moet voor verwarring hebben gezorgd, want Didion leek door haar New Journalism-aanpak een geheide bondgenoot in de strijd voor het Andere Amerika.

De Diggers, de anarchistisch-radicale kunstenaars in San Francisco, weigerden haar te woord te staan, want Didion was van de ‘burgerlijke pers’ en deed aan ‘media poisoning’. Dat heeft haar, zo gaf Didion later toe, aan het twijfelen gebracht. Had ze inderdaad ‘haar verhaal’ verteld van die tijd? Did she dig ‘it’? ‘Het’, de kern, de clou van het verhaal dat veel langer mee moest gaan dan de dagelijkse berichtgeving van de kranten. O ja, meesteres van de ambiguïteit – ook een van haar bijnamen.

Haar succes was enorm, en haar sfeertekeningen werden een voorbeeld voor alle schrijvers en journalisten die niet met een mening wilden komen, maar met beelden, pakkende beelden. Laat de lezer zelf maar uitmaken wat er staat.

Didion is niet zoveel ‘linkser’ of ‘rechtser’ geworden. Haar geheim is dat juist progressieve lezers haar omhelsden, van meet af aan. Wel werd ze steeds onafhankelijker, steeds minder loyaal lid van haar ‘blue birth family’, waar de dingen nu eenmaal traditioneel op een bepaalde manier geregeld worden – met alle uitlopers en ‘malligheden’ van dien.

Ik moet denken aan de uitspraak van een jongere sportvriend van me die, toen ik vroeg wat hij ging stemmen, zei: ‘Het gaat toch goed, met mij en het land? vvd natuurlijk.’ Ik stel me zo voor dat Didion met haar goede komaf in haar jonge jaren niet zo anders klonk.

Maar, zoals ze in de jaren zeventig verklaart: ‘Ik begon te twijfelen aan de premissen van alle verhalen die ik mijzelf had verteld.’ Het verhaal van ‘noblesse oblige’ en de pioniersmentaliteit waardoor haar voorvaderen Californië hadden ‘getemd’ en ‘de woestijn lieten bloeien’; het idee van de ‘Amerikaanse droom’, die de hard werkenden vooruit helpt, en de pechvogels helaas moet achterlaten. Het is een vreemde vergelijking maar Didion maakt zich los van de vanzelfsprekendheden van haar ‘milieu’ zoals een schrijver als Breyten Breytenbach dat deed van zijn Afrikaner kring. Al bleef Didion deftig wonen, bleef ze rijk en omringde ze zich altijd met de Juiste Mensen.

Begin jaren tachtig wordt ze door de New York Review of Books gevraagd zich serieus over de politiek te buigen. De gebundelde essays leveren boeken op als Salvador (1983), After Henry (1992) en Political Fictions (2001). En telkens weer hekelt ze het ‘politieke proces’ van de insiders, en consultants, de geldschieters en vooral ook de berichtgeving van de media in dat geheel. De ‘samenzwering van mensen die “in the know” zijn, heeft het overgenomen van de Amerikanen in het Huis en de Senaat’. De politiek is ‘the political process’ geworden, en daarbij maakt het niet uit dat net iets minder dan de helft van de Amerikanen sowieso niet stemt. ‘De democratie is ontvoerd’, is Didions oordeel.

Er zijn analisten die met terugwerkende kracht menen dat Didion met haar fijnzinnige politieke essays het braakliggende terrein heeft beschreven waar Donald Trump gebruik van heeft gemaakt. In ieder geval heeft zij vijftien jaar geleden al haarscherp gezien dat de naar binnen gerichte ‘business as usual’-politiek grote gevaren in zich droeg.

Hilarisch en scherp is haar essay over de presidentsverkiezing in 1988 tussen George H. Bush en Michael Dukakis. Dukakis, wil het verhaal, is niet ‘man genoeg’, niet ‘tough enough’, en dus gaat hij ertoe over om een honkbal en handschoenen mee te nemen om zodra hij landt op een vliegveld op de startbaan balletjes te werpen met zijn perssecretaris. Ook in Phoenix, ook als het 47 graden is. Opgestroopte mouwen, daar komt-ie weer, de honkbalshow.

Didion: ‘Iedereen zag dat het een setup was, maar iedereen vond ook dat je daar niet naïef over moest zijn. Het hoorde bij “the political process”.’

Haar wending of ‘radicalisering’ van conservatief naar een ongrijpbare criticus verklaart Didion zo: zij bracht begin jaren zeventig een bezoek met haar adoptiedochter Quintana Roo aan het ‘oude Sacramento’: het deel van de stad dat is herschapen naar het origineel van 1850. ‘Onze voorouders, onze bet-bet-overgrootvader: hier begonnen, met een simpele saloon.’ Quintana is matig geïnteresseerd, totdat het bij Didion doordringt dat haar familie niet de biologische familie is van haar dochter.

Dan plotseling het besef bij Didion: ik ‘was net zo min verbonden met die nagemaakte houten stoepen en de nagebouwde saloons. De betovering, die tot dan toe deel had uitgemaakt van mijn leven, was gebroken.’

Later zou ze nog het boek Where I Was From (2003) schrijven. Zij ‘was’ niet meer van Californië, ze kwam daar ooit vandaan. ‘The golden girl is gone.’

Iemand valt uit het nest. Iemand kijkt opnieuw om zich heen, en ziet een onttoverde wereld. Ze werd Joan Didion ‘the maverick’, de nonconformist die wij kennen.