Tot 1753 hing het statige schilderij met de madonna in de kloosterkerk San Sisto in Piacenza. Het klooster dat in geldnood was, verkocht het toen aan de keurvorst van Saksen die ijverig op zoek was naar meesterwerken voor zijn geliefde Gemäldegalerie. Een representatieve Rafaël had hij nog niet. Die was essentiëel in het grote beeld van de kunstgeschiedenis. Op het moment dat het schilderij daar werd opgehangen, begin maart 1754, veranderde zijn status en werd het onverbiddelijk een zeldzaam kunstwerk. Eerst een gewijd altaar in de kerk, werd het in het museum de Sixtijnse Madonna of ook, met een zekere affectie, kortweg La Sistina. Bij Vasari heette het nog gewoon: Nostra Donna con San Sisto et Santa Barbara. Wel vond hij het una cosa veramente rarissima et singulare. Behalve schrijver was Giorgio Vasari ook schilder – en met die schildersblik oordeelde hij over de kunst van anderen. Hij was geboren in 1511 en het kan daarom goed zijn dat hij, hoewel een bewonderaar van Michelangelo, toch schilders gekend heeft uit de omgeving van Rafaël, bijvoorbeeld diens assistent Giulio Romano die maar tien jaar ouder was dan Vasari. Want met hoeveel autoriteit noemde hij het altaarstuk in Piacenza eigenlijk zeldzaam uitzonderlijk? Ik denk dat hij zag hoe bijzonder het schilderij was in het oeuvre van de toen al legendarische meester.
Als criticus kon hij dat goed beoordelen. Zijn beroemde boek met de levens van Italiaanse kunstenaars werd in 1550 gepubliceerd. Toen had hij ook kennisgenomen van Rafaëls grote laatste schilderij (1520), met die wonderbaarlijke verheerlijking van Christus op de hoge berg. In licht zo stralend als de zon scheen hij van gedaante te verwisselen. Vergeleken met de drukte van die Transfiguratie is de compositie van de Sixtijnse Madonna een waar toonbeeld van juist dat heldere evenwicht (altijd neigend naar bevallige symmetrie) waar Rafaël zo beroemd om was.
Hij heeft van de verschijning zelf, van de madonna, een uitgewogen spektakel gemaakt, een wonderlijke en uitzonderlijke (Vasari) vermenging namelijk van werkelijkheid en fictie. Misschien dat in de mise-en-scène van het beeld eerst, links en rechts, de opengetrokken gordijnen zijn ontworpen. Die bevinden zich in de echte wereld. Daar buigt, bovenin, de rail wat door. Onderin zien we een strakke richel. Daarop leunen de twee dromerige engelen die zelf in de hemel verkeren. Er is ook plek voor de tiara van de heilige Sixtus die in de derde eeuw paus was voordat hij als martelaar het leven liet. Het zijn de open gordijnen die letterlijk de hemelse ruimte in het beeld openvouwen. Die ruimte bestaat uit licht en, naar het schijnt, heel dunne bewolking waarin zich vaag de stille gezichten van andere engelen aftekenen. Maar vanaf beneden, waar ze van de aarde komen, worden de wolken bloemiger en dikker omdat ze daar de figuren moeten dragen van Sixtus dus en van de eveneens vroegchristelijke heilige Barbara, maagd en martelares. Die twee komen langzaam te voorschijn, terughoudend en vol eerbied. De madonna wordt gedragen door de wereldbol, lijkt me. Ze draagt haar zoon op haar arm – zodanig dat ze hem lijkt te vertonen, zoals het schilderij haar vertoont. Overigens waait het in de hemel: Maria’s hoofddoek staat bol als een zeil.
Het werk was klaar in 1513, op tijd voor de consecratie in 1514 van het nieuwe kerkgebouw. Alles overziende heeft Rafaël voor Piacenza een werk gemaakt van een ingenieus geënsceneerde eenvoud, een schilderij van wonderbaarlijke ruimtelijkheid en spaarzame harmonie. In Dresden moesten de mensen er eerst aan wennen (te spaarzaam) totdat, in 1755, de grote propagandist van de antieke kunst, Winckelmann, de stemmige statigheid van de Madonna herkende: ‘Wie gross und edel ist ihr gantzer Contour.’ Tegelijk werd daarmee voor lange tijd het artistieke karakter van Rafaël vastgelegd – als die schilder van mooi buigzame contouren. Maar toen hij acht jaar na de Sistina met de Transfiguratie doende was, ontwikkelde hij dat werk als een onrustig wilde compositie waarvan het centrum vol kwam met hectische en drukke houdingen en gebaren, vol dwarse contrasten – een drieste kunstenaar. Maar in dat verpletterende meesterwerk zaten de kiemen van wat maniërisme is gaan heten.
Pas toen die rare moderne kunst begon, begin twintigste eeuw, en vooral het expressionisme, kwam er in het esthetische bewustzijn der mensen ruimte om ook voor de late Rafaël plaats te maken. Toen pas werd duidelijk dat de zo vereerde Sixtijnse Madonna een heel mooi schilderij was maar dat de Transfiguratie pas echt doorstootte in het onpeilbaar ongewisse – daar waar de kunst huist.
PS In het Dresdense museum is, door de conservator Andreas Henning, een erg mooi boek gemaakt: Die Sixtinische Madonna: Raffaels Kultbild wird 500 (uitgave van Prestel Verlag)