Het doet ertoe hoe groot iets is. Ik heb er lang over nagedacht, heb mezelf op de divan uitgestrekt en geluisterd naar de weerkaatsing van mijn stem tegen het plafond van de psychiater-spreekkamer.

Beste mevrouw P,
Soms denk ik dat ik krankzinnig word omdat er zo veel is – zo veel is van alles.
Je kijkt naar een voetbalwedstrijd, een eenvoudige poulewedstrijd in de Champions League, en je hoort: breedtepass van Sandro.
Niks aan de hand. Breedtepass van Sandro.
Chicharito wordt vastgehouden door Piqué, maar dat wordt niet gezien door de scheids.
Nog steeds niets aan de hand. We liggen daar niet wakker van.
Vastgehouden. Niet gezien. We kijken verder.
Dan het besef dat op dit moment, het moment dat Chicharito wordt vastgehouden door Piqué zonder dat het wordt gezien door de scheids, datzelfde wordt gezegd in 209 landen. Precies datzelfde wordt gezegd in meer dan tweehonderd landen op hetzelfde moment. In minstens 150 talen. En het wordt gehoord in 209 landen. Door zoveel miljard mensen.
Daar begin ik te krimpen. Ik voel mezelf kleiner worden en verschrompelen, terwijl alles buiten mij groter wordt en uitdijt.
En hier begint het verschrikkelijke: mijn megalofobie.
Ik ben bang voor wat heel groot is.
Als Piqué een overtreding maakt, dan wordt dat gezien door alle commentatoren op de tribune, en die zitten daaar om het aan ons door te vertellen. Dat doen ze goed, dus wij horen dat.
Piqué maakt een overtreding. En de wereld trilt.
Ik ben bang voor het grote ervan. Voor de vanzelfsprekendheid waarmee het zo groot kan zijn.
Net zoals ik bang ben voor het idee van evolutie waarvan ik deel uitmaak (een komma is belangrijk… De evolutie op zich kan ik van een afstand bekijken, maar als ik er serieus deel van uitmaak, dan is het iets heel anders. Dan is het een eng ding. En vooral: een groot ding.
En grote dingen zijn, zo begrijp ik steeds beter, ENG.
Het besef dat dingen zo groot zijn dat ik ze niet kan bevatten. Ik kan wel bevatten wat bijvoorbeeld 813 meter hoog is, maar ik raak in een staat van paniek bij de aanblik van een toren van 813 meter hoog, omdat ik zelf nog geen twee meter ben en dat opeens voel.
En dat er dan mensen in wonen, op 151 hoog.
De sterrenhemel.
De aarde, op een kaart, en dan zien waar je woont (een rood stipje vlak bij Londen en Parijs).
Open zee. Wijdopen zee.
Te groot om je hoofd er omheen te kunnen krijgen.
Diepe, diepe droefheid – ook zo groot.
Liefde, diepe liefde.
Ik hou niet van onmetelijk. Ik wil iets kunnen meten. Want meten is weten. Ik hou er niet van om dingen niet te weten.
Het licht.
n+1.
Limiet = 0.
Migraine is ook zoiets: zo groot dat je er niet omheen kunt denken, kunt voelen, kunt bestaan.
Dat ik een deel ben van een geslacht van een soort bacterie dat zichzelf alleen maar wil voortplanten, en daar alles voor doet – en zich ook op niets anders toelegt dan dat: zich voortplanten. Dat boezemt me ook angst in: dat ik niet méér ben dan dat: een klein deeltje in een geheel van radertjes en machine-onderdelen dat alleen maar wil dat het voortbestaat. Verder niks. Het is heel simpel, en het is heel groot, te groot. Ik kan er niet bij, ik kan mijn hoofd er niet omheen krijgen. Ik ben er enorm bang voor.
Niet bang ben ik voor Luis Suarez, maar wel voor de tien miljoen shirtjes met zijn naam erop die dit jaar zijn verkocht.

Als God nu iets kleiner zou zijn geweest, zou ik in Hem hebben kunnen geloven. Voorlopig blijft het bij proberen. Voorlopig moet ik het doen met de miniatuurversie. Die is niet zo groot (want weet u hoe groot God is? Dat staat in de bijbel. Onmetelijk…)
Dat is best groot. Te groot voor mijn doeleinden.
Zoals ik ooit de 3D-versie zag van Nightmare on Elm Street, die ik al kende in de ‘normale’, 2D-versie, zou ik nu graag de gedownplayde versie van God zien, in 2- of 1D. Want die multidimensionale God, die kennen we inmiddels wel en die is, zoals ik heb uitgelegd, too big to comprehend.
Ik wil God zoals Super Mario was. Bestuurbaar en springerig.
(en ondertussen wordt mijn moeder steeds kleiner; elke twee jaar een halve centimeter, ongeveer. maar ze blijft even mooi.)
Let wel, ik ben niet bang voor grote getallen. ik ben bang voor wat die getallen betekenen.
Ik leef een jaar of 130. Dat vind ik fijn lang. maar daar tegenover staat het keiharde feit dat de mensheid al zo lang bestaat dat ik erbij in het niets val. En niets beteken.
Misschien komt het allemaal doordat op de middelbare school mijn leraar Frans meneer De Groot heette. En toen ik studeerde kreeg ik colleges taalkunde van professor Dik Klein (die dun en groot was) – daar is iets scheef gaan zitten, vermoed ik.
Het is angst, doker. Het is ontzag, het is onbegrip, het is nieuwsgierigheid, ook, en verlangen. Verlangen, ja, naar dat heel heel grote, naar een toren van 813 meter hoog en daar dan vanaf springen, en dat je dan 130 jaar lang mag vallen, en vallen, en vallen… en dat de hele mensheid dan mee valt. Waarna er niets over is, en alles klein is geworden.