Wie de geschiedenis van Amsterdam in de jaren zestig en zeventig wil schrijven, kan niet om de foto’s van Cor Jaring heen.
We weten nu wel dat het toen een roerige stad was, met de rookbom in de Raadhuisstraat, de happenings bij het Lieverdje op het Spui, het body painting waarbij naakte meisjes zich door een kunstenaar lieten beschilderen, de Telegraafrellen waarbij woedende bouwvakkers De Telegraaf bestormden omdat ze dachten dat een collega door de politie was doodgeslagen (wat een vergissing was, hij had een hartaanval gehad), en nog veel meer van dergelijke sensationele gebeurtenissen. Maar dat is langzamerhand een halve eeuw geleden. Hoe moeten we ons dit alles nu voorstellen?
Gelukkig hebben we de foto’s van Cor Jaring. Zijn oeuvre omvat veel meer dan wat hij in het Amsterdam van de provo’s, de happenings, het unieke surrealisme van het leven op straat heeft vastgelegd. Hij heeft de Amsterdamse havenarbeiders gefotografeerd, reizen naar het Verre Oosten en de Sovjet-Unie gemaakt, overal weer wat we noemen de gewone mensen vastgelegd, in armoede, ouderdom, verval, onverwachte vrolijkheid. Uit dat deel van zijn werk wordt al duidelijk dat hij een uitzonderlijk talent had. Maar het is niet de unieke fotograaf aan wie ik nu weer denk.
Het Amsterdam van de jaren zestig en zeventig was niet alleen de roerige stad met een hardnekkig ordeprobleem. Het was toen vooral ook de stad van de nieuwe generatie die een gevoelsmatige en ook beredeneerde afkeer van de voorgangers had. Het herstel van het vooroorlogs politiek bestel, de terugkeer van de oude politieke partijen, de kostbare en smadelijk verloren oorlog tegen Indonesië en de belichaming van deze restauratie in het koningshuis, dit alles hoorde tot de vanzelfsprekendheden van het dagelijks leven. De krachten van de restauratie bleven wel beslissen over wat er in het koninkrijk mocht, en vooral niet mocht. Paradoxaal: in het verborgene gaapte de generatiekloof.
Onder deze omstandigheden is Provo ontstaan. Roel van Duijn heeft de filosofie van Provo geformuleerd. Luud Schimmelpennink heeft het wittefietsenplan bedacht, Rob Stolk was drukker, Robert Jasper Grootveld die zich anti-rookmagiër noemde, was het genie waaraan we de happenings bij het Lieverdje en nog veel meer te danken hebben. Door Cor Jaring heb ik Grootveld in café Scheltema leren kennen. Soms was er aan zijn woordenstroom geen touw vast te knopen en dan weer had hij de meest verrassende kijk op Amsterdam en de wereld. Ik hing aan zijn lippen.
Café Scheltema aan de Nieuwezijds Voorburgwal naast het oude gebouw van het Algemeen Handelsblad was in die tijd een centrum van de anti-autoritaire beweging. Schuin aan de overkant was De Telegraaf gevestigd, een eindje verderop de Volkskrant, aan de postzegelmarkt de Haagse Post. Er kwamen veel journalisten, maar toch was het geen journalistencafé. Ook schilders en schrijvers, gewone dronkenlappen en een enkele zwerver kon je er vinden. Het was een centrum van de bohème. Cor Jaring kwam er vrijwel iedere avond. Een enkele keer had hij zijn magische pershelm op, een helmachtig hoofddeksel met twee voelsprieten. Toen de kranten verhuisden, heeft Scheltema die functie verloren. De kunstenaar Hans Koetsier en ik hebben er later een keer om de hoek gekeken. Hans zei: ‘De uitgebrande hel.’
Ergens in de jaren zestig heeft Cor Jaring in café Scheltema een foto gemaakt van een klein gezelschap: Jacques Gans, de reactionaire columnist, bohemien en stichter van Weekblad tegen het publiek, Remco Campert, Marlies Scholten die bij Nieuwe Revu werkte, Wim T. Schippers, universeel kunstenaar, en H.J.A. Hofland. Ze zitten aan het tafeltje links van de ingang bij het raam. Het is niet gearrangeerd, we wisten niet eens dat de fotograaf in de buurt was.
Waarom heeft Cor toen deze foto gemaakt? Wat bewoog hem? Nu, een halve eeuw later, is het voor mij een beeld van onbeschrijfelijke melancholie. Voorbij.
Beeld: In café Scheltema. V.l.n.r. Jacques Gans, Marlies Scholten, H.J.A. Hofland, Remco Campert en Wim T. Schippers, 1972 (Cor Jaring / Stadsarchief Amsterdam).