Op de hoek van Hollins en Calhoun gebeurde er eind jaren negentig ‘iets’ waardoor een man naar het ziekenhuis in Baltimore moest. Wat dat precies was is tot op de dag van vandaag onduidelijk. Volgens de officier van justitie werd de man afgetuigd met ‘zowel een 9mm-pistool als een stroomstootwapen’, maar dat alleen al had iets vreemds, hoewel het Amerikaanse woord dat werd gebruikt in de officiële aanklacht geen gebrek aan verbeeldingskracht had, namelijk to pistolwhip.
De beschuldigde was een oude bekende van justitie. Ten tijde van het incident was hij voorwaardelijk vrijgelaten nadat hij jarenlang had vastgezeten vanwege een reeks overtredingen variërend van onwettig vuurwapenbezit tot cocaïne- en heroïnehandel. De man had geluk: bij veroordeling had hij de rest van zijn leven achter tralies kunnen zitten. Maar nu waren er ‘inconsistenties’ in de zaak tegen hem. Het slachtoffer ontkende opeens in alle toonaarden dat hij in elkaar werd geslagen. ‘Nee, ik viel, Edelgrootachtbare heer.’ Zo gebeurde het dat Melvin ‘Little Melvin’ Williams, die te boek stond als de grootste drugslord in de geschiedenis van de stad, op 17 januari 2003 het gerechtsgebouw verliet en weer de straat op kon.
Bij zijn vrijlating vertelde Little Melvin, een man van in de zestig die altijd in het zwart gekleed ging, tegen iedereen die maar de geringste belangstelling toonde dat hij herboren was. Zijn verderfelijke leven van drugshandelaar lag achter hem. Hoe kan het ook anders als God hoogstpersoonlijk voor je verschijnt, zoals bij hem gebeurde in september 1999. ‘Wanneer je uit een arme, zwarte gemeenschap komt’, zei Little Melvin, ‘en je hebt opeens zoveel geld dat je alle briefjes moet wegen, dan krijg je problemen, dan krijg je een godcomplex.’
Bovendien, wat zei de rechter ook al weer, nadat hij, Little Melvin, de profeet Mozes uit Deuteronomium had geciteerd, namelijk: ‘Hoor beide partijen en vel een rechtvaardig vonnis, zowel bij rechtszaken met volksgenoten als met vreemdelingen’? Hij zei: ‘Meneer Williams zullen we nooit kunnen bestempelen als een engel, een heilige of een smetteloze persoon. Maar meneer Williams heeft zichzelf inmiddels bewezen als iemand die een positieve invloed op de gemeenschap heeft door jongeren op de gevaren van drugs te wijzen.’ Zo is het maar net, zei Little Melvin.
Williams kon práten. Niet alleen in het openbaar zoals vlak na de rechtszaak die tot zijn vrijlating leidde, maar vooral ook in een serie interviews die een paar jaar eerder werd afgenomen door David Simon, misdaadverslaggever van The Baltimore Sun. In deze gesprekken kregen de contouren van een drugsimperium vorm waarin Williams pakweg een miljoen dollar per dag verdiende. Little Melvin was, zo schreef Simon, een legende van het getto.
De interviews vormden een paar jaar later achtergrondmateriaal voor de televisiedramaserie The Wire die Simon samen met Baltimore-rechercheur Ed Burns creëerde. Het personage van de drugsbaron in de serie, Avon Barksdale, was geïnspireerd op Little Melvin, de échte gettokoning van Baltimore. Met zijn dood luidde een tweet van Simon: ‘RIP to Melvin “Little Melvin” Williams, who made me begin to rethink the drug war. You ended it free, brother.’
Simons huldeblijk is veelzeggend. Juist het opnieuw in ogenschouw nemen van de ‘drugsoorlog’ in Baltimore vormt de kern van The Wire, een serie die sinds de eerste uitzending in 2002 nog niets aan kracht heeft verloren. Behalve de inmiddels veel beschreven vernieuwing qua vertelstijl, verhaalstructuur en vormgeving ligt de echte waarde ervan op het gebied van het sociologische en politieke engagement. Door de gesprekken met Little Melvin ontwikkelde Simon een radicale visie op de onderklasse als slachtoffer van Amerikaans kapitalisme. De drugshandel en het geweld vallen niet los te zien van de armoede.
Simon is naar eigen zeggen ‘geen marxist’, maar hij legt wel het falen van een systeem bloot dat mensen als Little Melvin meesleurt in een overlevingsstrijd waarin ze geen kant meer op kunnen. In het uitbeelden hiervan vormt The Wire een open zenuw: de verhalen zijn niet te onderscheiden van de werkelijkheid. Dat bleek eens te meer toen Little Melvin in het derde en vierde seizoen een rol kreeg, die van een dominee, The Deacon, die jongeren die de weg kwijt waren geraakt een veilig heenkomen bood.
De rol was Little Melvin op het lijf geschreven. In de laatste jaren voor zijn dood fuseerden de fictieve Little Melvin en de echte Little Melvin met elkaar: in boeken, documentaires en filmpjes verzorgde hij gemeenschapseducatie op uiteenlopende gebieden, van zelfverdediging tot juridisch advies aan zwarte Amerikanen over wat je te doen staat in het geval van aanhouding op straat.
Little Melvin. Het was geen lieverdje. Maar dat gaf hem status en invloed. Hij was een gevaarlijke man, ook simpelweg door zijn aanwezigheid in de geschiedenis. In 1968 benaderden de overheden hem om te helpen bij de gewelddadige protesten in de stad vlak na de moord op Martin Luther King. Dat deed hij. De onrustplegers gingen naar huis na te zijn toegesproken door Little Melvin. Zijn merkwaardige invloed op de massa ging niet onopgemerkt voorbij, een ontwikkeling die David Simon later in context plaatste door te wijzen op hoe men bij de politie reageerde. Er werd namelijk gezegd: ‘Any nigger that can stop a riot can start one, we need to put him in the penitentiary.’ Zo begon zijn lange strijd, tegen het systeem, maar vooral ook tegen zichzelf, wat ten slotte in de wereld van The Wire één en hetzelfde is voor wie op welke manier dan ook probeert te overleven op de hoek van Hollins en Calhoun.
Little Melvin voerde een strijd tegen het systeem, maar vooral tegen zichzelf