
Jeanette Chedda (38) is een vrouw. Ze is een werknemer. Ze is een belastingbetaler. En ja, ze is een minnaar. Op het verregende podium van de Women’s March van 2019 in Amsterdam noemt de activiste een lange lijst aan rollen die haar tot mens maken. En eigenlijk deed ze dat met grote tegenzin. ‘Want’, zegt ze met trillende stem, ‘dat is de positie waarin de maatschappij mij heeft geduwd.’ Aan haar rolstoel bungelt een bordje: ‘If you don’t fight for all women, you fight for no women.’ Haar zijn beschouwt ze als een politiek statement. ‘I am human!’ schreeuwt ze uit. Want alleen het idee dat ze haar menselijkheid moet bewijzen, vindt ze verwerpelijk.
Haar speech begon met een fikse vermaning. Chedda was het podium moeten opkruipen omdat geen oprit voorzien was voor de rolstoel waarin ze zit. Eerder op de dag had ze zich angstvallig vastgeklampt aan de elektrische rolstoel van haar vriendin, zodat ze tijdens de tocht over het oneffen wegdek van de Dam naar het Museumplein zelf niet hoefde te rollen. Nooit eerder had Chedda een demonstratie bijgewoond. Ze had het nooit als optie voor zichzelf gezien. ‘Die dag, dat was heel bijzonder. Want het is een uiterst zeldzame situatie wanneer ik gewoon kan zíjn.’
Chedda was er namens Feminists Against Ableism, een van de relatief jonge collectieven – Xterhood, Wij Staan Op, Terug naar de bossen – die disability justice centraal stellen. Want ondanks het nieuwe perspectief dat het intersectionele denken schept, voelt de strijd voor gelijke rechten van mensen met een handicap voor veel activisten ook binnen andere emancipatiebewegingen aan als een ‘ondergeschoven kind’. ‘Strijd je tegen racisme of seksisme’, zegt Chedda, ‘maar laat je de strijd tegen validisme links liggen, dan doe je alsnog aan uitsluiting. Oók binnen bewegingen die vooruitgang nastreven en een progressieve houding aannemen.’
De gehandicaptengemeenschap mag dan rijk in aantal zijn – volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een op de vijf personen een handicap – ze is ook de meest onzichtbare. Haar collectieve roep om gelijkwaardigheid is vooralsnog versnipperd en gezichtsloos. Het confronteren van validisme – van het Engelse ‘ableism’, de marginalisering van mensen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking – blijft onderdeel van een veelal vergeten strijd.
Inmiddels eist echter een nieuwe generatie jonge activisten onbeschroomd haar plek op. Een strijdlust gevoed door de opkomst van het intersectionele denken, de overtuiging dat onderdrukking op basis van ras, klasse, sekse en andere dimensies elkaar versterken. Het doel van de antivalidisme-activisten ‘nieuwe school’ is om zich als beweging naast de feministische en de antiracismestrijd te hijsen. En dat blijkt een taaie opgave.
De schreeuw om verandering krijgt tot nu toe op politiek en maatschappelijk vlak weinig weerklank. Validisme levert een ongelijk speelveld op in zorg, onderwijs, arbeidsmarkt, wonen, veiligheid en toegang tot de openbare ruimte. Het VN-verdrag handicap, in 2016 geratificeerd, respecteert Nederland nog steeds niet. Van de gebrekkige en stroeve toegang tot passende gezondheidszorg, de lange wachtlijsten voor aangepaste woningen en gebrek aan mantelzorg tot het uitblijven van de toename van het aantal personen met een handicap op de arbeidsmarkt, de uitdagingen zijn op vele terreinen groot.
Het protest flakkert slechts nu en dan op. Bijvoorbeeld toen opiniemaakster Marianne Zwagerman aan het begin van de pandemie stelde dat het virus ‘best wel eerlijk te werk gaat’. De zeis zou immers voornamelijk door het ‘dorre hout’ gaan. Ze verwees daarmee naar risicogroepen in de maatschappij. De breed gedragen hashtag en gelijknamige actiegroep #GeenDorHout bieden niet alleen tegenwicht, maar zijn ook een manier om bestaansrecht op te eisen.
Want precies dat is waar gehandicapte mensen in Nederland volgens Chedda nog steeds voor vechten. ‘Dat ik geen dor hout ben, zo’n hashtag, dat wil ik helemaal niet. Dat is een heel naar idee. Waarom moet ik uitleggen en bewijzen dat ik het waard ben om een leven te leiden zoals een ander?’
Toch staat de actiegroep symbool voor een nieuwe generatie activisten die elkaar online vindt en het onderwerp validisme structureel op de voorgrond plaatst. Jongeren die zich binnen én buiten de landsgrenzen verenigen en verbindingen slaan met eerdere generaties. Gesterkt omdat ze niet langer individueel maar collectief handelen in het identificeren en uitdagen van allerlei vormen van validisme. Voor veel ‘slaapkameractivisten’ is het internet vandaag de uitgelezen plek om uit de schaduw te treden. En medestanders te vinden.
In de werkkamer van Yvette den Brok (62) in Eindhoven staat een Dick Bruna-cover uit 1992 prominent afgebeeld. Daarop danst een kleurrijk gevlekte strandbal tussen vier paar reikende handen. Een paar behoort toe aan Lotje, een fictieve figuur die de tekenaar in een van zijn prentenboeken vormgaf. Ze zit in een rolstoel. Precies de reden waarom ze aanvankelijk niet mag meedoen. Maar ze blijkt gewoon te kunnen ballen. Het is een treffende beeldspraak. Voor een gemeenschap die wíl deelnemen maar stuit op diepgewortelde vooroordelen.
‘Gelukkig kijken kinderen met nieuwe oogjes naar de wereld’, merkt Den Brok op. Ze maakt zelf prentenboeken voor kinderen die net leren lezen. In Jikke en Jurre verwerkt ze de elementen handicap en kleur terloops in de verhaallijn. Daarin is de rolstoel van Jikke een vanzelfsprekend onderdeel van de verhaaldynamiek. In de jeugdliteratuur worden immers allerlei bewuste en onbewuste beelden en ideeën op kinderen losgelaten, over wat normaal is. En hoofdpersonages, dat zijn nog altijd voornamelijk witte,niet-gehandicapte kinderen. Dat referentiekader wil Den Brok opschudden.
Rolmodellen waren in de jaren zeventig – haar jeugdjaren – nergens te bespeuren. Die onzichtbaarheid in media en publieke ruimte speelt de gemeenschap nog steeds parten. ‘We komen nooit in je op, want je ziet ons nooit.’ Behoedzaam buigt ze het hoofd voorover om het houten rietje van haar geroomde koffie te reiken. Door spastische quadriplegie zit ze in een rolstoel en heeft ze moeite met praten. Den Brok, al decennia voorvechter van de rechten van ‘haar’ gemeenschap, introduceerde in 1988 het begrip ‘validisme’ in Nederland. ‘Want zodra je het een naam geeft, kun je erover praten. Het onbenoemde kun je immers niet confronteren met de buitenwereld.’
We zijn het niet gewend om gehandicaptenverzet te zien als een strijd voor emancipatie, zegt Den Brok. Het groeiende zelfbewustzijn van een nieuwe generatie activisten die opstaat, biedt haar hoop. Maar ondanks hun strijdbaarheid blijft een breed gedragen Nederlandse beweging uit. Een emancipatiebeweging wordt doorgaans geassocieerd met trots, zegt Den Brok. ‘Het wordt gezien als een levenservaring waar je krachtiger, mooier of slimmer van wordt. Ons bestaan blijft echter geassocieerd met een beperking, als iets wat je inlevert. Het is nooit iets wat je viert of waar je van geniet. Het is het ongewenste, iets wat je wil vermijden.’
Haar maandelijkse column in het Eindhovens Dagblad over de emancipatiestrijd heeft ze inmiddels opgegeven om zich op het schrijven van haar kinderboeken toe te leggen. Toen ze enkele jaren geleden een van haar bijdragen herlas, overviel haar een beklemmend gevoel. Alsof ze steeds dezelfde noten moest bespelen. ‘Ik hield steeds hetzelfde betoog, alsof ik twintig jaar lang niet gehoord werd. Daar was ik moe van. Maar als ik het niet deed, deed niemand het.’
Een generatiegenoot die de positie van mensen met een handicap al langer aan de kaak stelt is Yolan Koster-Dreese (70). Toen ze als twintigjarige voor een pr-baan door een belangenorganisatie voor mensen met een handicap werd afgewezen, bleef ze verbijsterd achter. Iemand in een rolstoel, klonk het, konden ze niet gebruiken. Voor het eerst realiseerde ze zich dat een fysieke beperking – niet kunnen lopen – grote sociale consequenties had. Sindsdien houdt Koster-Dreese, actief in de lokale politiek, zich nadrukkelijk bezig met mensenrechten.
En daarin valt in Nederland nog heel wat terrein te winnen. Uit het vorig jaar verschenen rapport Lang niet toegankelijk blijkt dat fysieke obstakels en bewuste en onbewuste uitsluiting een probleem blijven. Verbeteringen stranden vaak omdat het overheidsbeleid om hindernissen in het dagelijks leven weg te nemen vrijblijvend is.
Bovendien betekent het VN-verdrag in Nederland feitelijk bijzonder weinig omdat de Tweede Kamer het zogenaamde ‘Facultatief Protocol’ niet heeft ondertekend. Zonder kunnen burgers bij schending vooralsnog geen klacht indienen. In mei drong belangenorganisatie Ieder(in) er samen met mensenrechtenorganisaties bij de Tweede Kamer op aan om de ‘huidige impasse te doorbreken’.
Geleidelijk aan zijn ook gunstige ontwikkelingen vast te stellen. De ervaring van mensen met een handicap in Nederland wint in wetenschappelijke kringen langzaam maar zeker aan belang. Zo krijgen disability studies steeds meer ruimte en organisaties als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek financieren tegenwoordig onderzoeken die de sociale aspecten van handicap belichten.
Zelfbeschikking riep tot voor kort ook bij gehandicapte mensen zelf veel weerstand op, vertelt Koster. Dat ondervond ze bij de promotie van haar boek Trots en treurnis, waarin ze handicap niet belicht als medisch probleem maar benoemt in een maatschappelijk verband. De paradox? De sterke verzorgingsstaat hield je klein, zegt Koster. ‘Men was niet met die sociale positie bezig. Want er werd voor je gezorgd, waar zeuren we over? De balans tussen zorg en de ruimte voor zelfontplooiing hadden we nog niet gevonden. Die medische traditie had een vorm van misplaatste nederigheid gebaard.’
Zo ontstond een ‘gouden kooi’ die de emancipatie van mensen met een handicap in Nederland eigenlijk in de weg zat. Daaraan ontsnappen, vertelt Koster, maakte je zo veel kwetsbaarder. ‘Je verzetten tegen die zorg omdat je dat als minderwaardig mens in stand hield, betekende verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven. Als je grotendeels of volledig afhankelijk bent van je verzorgers, is het veel lastiger om uit de mal los te breken.’
Tegelijk worden rechten die anderen als vanzelfsprekend beschouwen binnen de gehandicaptengemeenschap nog onvoldoende opgeëist. Voor sommigen ís er simpelweg geen strijd, zegt Eline Pollaert, die aan de Universiteit Leiden validisme onderzoekt. ‘Als je bent opgegroeid in een samenleving die jou als minderwaardig ziet, integreer je die visie, dat zelfbeeld, het wordt een deel van wie je bent. Die angst om vooral anderen niet tot last te zijn is reëel. Men is tevreden met de kruimels. Hoe heb ik mezelf dat minderwaardigheidscomplex eigengemaakt? Vind ik mezelf écht gelijkwaardig? Of ben ik toch steeds in competitie met anderen, wil ik uitblinken? Slechts een klein deel gaat die worsteling echt aan.’
Volgens Pollaert hebben gespecialiseerde instellingen geleid tot sociale segregatie binnen de gemeenschap. ‘De intentie om goed voor ze te zorgen is heel erg geïnstitutionaliseerd en ook heel erg gesegregeerd: soort bij soort, zo goed mogelijk inkaderen. Zo krijg je de situatie dat je met een speciaal busje, naar speciaal onderwijs gaat, speciale werkplaats, speciale woonplaats. Bovendien is de verscheidenheid zó groot, dat bepaalde behoeften en wensen conflicteren. Iemand die autistisch is kent andere prioriteiten dan iemand die blind is.’
Die isolatie en het gebrek aan zelfbewustzijn binnen de gemeenschap stompt de potentiële scherpe randen van de beweging behoorlijk af. Verzet en activisme zijn immers geen prioriteit. ‘Je kunnen verzetten is ook een privilege. Velen hebben simpelweg niet de mogelijkheid dat proces van bewustwording en activisme in gang te zetten, omdat het hun veiligheid en bestaanszekerheid direct in gevaar brengt. Bovendien hebben al die verschillende subgroepen binnen de gemeenschap elkaar heel lang niet getroffen. Hoe ga je dan nog met een stem naar de buitenwereld spreken, samen als beweging optrekken? Dan krijg je los zand.’
Amsterdamse raadsleden en ambtenaren kennen het gezicht van Caroll Sastro (55). Ze kennen het gezicht van Sally Elmont. Het ambtenarenapparaat kan moeilijk beweren dat ze van hun bestaan niet afweten. Ze hebben al zo vaak van zich laten horen. Het duo maakt deel uit van Platform Gehandicapten Zuidoost, een collectief dat de openbare ruimte in het Amsterdamse stadsdeel toegankelijk wil maken. Een proces dat vaak stroef verloopt. Er wordt weleens tegengestribbeld. Er is de enorme bureaucratische muur die is opgezet. Het onbegrip. Of ze worden simpelweg vergeten. ‘Terwijl we hier al lang zijn’, zegt Sastro. ‘Toch zijn we een last. De wil om er wat aan te doen, ontbreekt vaak.’
Het rumoer dat de vertrekhal van het Bijlmerstation vult, dwingt haar om haar stem te verheffen. Haar glanzende zwarte laarzen staan evenwijdig aan elkaar op de losse voetsteun van haar elektrische rolstoel. Onbewogen zit ze in haar ‘elro’, ‘dat rolt lekkerder van je tong’ – waarmee ze met haar co-vrijwilligers een halve cirkel vormt. Sastro toont hoe de blindegeleidelijnen alleen naar de trap toe lopen. En niet naar de liften. Terwijl die voor slechtzienden veiliger zijn dan de trap. Of de fietsenstallingen. Die dwars tegenover de ingang zijn geplaatst, waardoor nu geen lukrake fietsen worden geparkeerd en ze niet ‘in de clinch’ hoeven te gaan met de ingangsdeuren. ‘Dat zootje’, zegt ze terwijl ze met haar wijsvinger een kringvormige beweging maakt, ‘hebben wij helpen opruimen. Met klagen, druk uitvoeren, brieven schrijven, netwerken aanspreken. Het heeft soms een repetitief karakter. Maar het loont dus wel.’
Er is het vrolijke citroenpatroon op haar satijnen jurk. Of het partijtje kunstbloemen dat nonchalant over haar hele rugleuning hangt en haar rolstoel van een felle kleur voorziet. Alleen al haar verschijning roept een vermoeden van optimisme op. De strijd die ze nu in Zuidoost leidt, voerde ze lange tijd in haar eentje. Via internet kwam ze in contact met anderen. En geleidelijk groeide haar netwerk uit tot de kring die ze vandaag in Zuidoost om zich heen heeft weten te bouwen. ‘Dat maakt deze strijd draaglijk.’
Neem de tredes op het Anton de Komplein waar Elmont bij stilstaat, waarlangs een lichte markeringsstreep langs de randen loopt zodat de hoogteverschillen duidelijk zijn. De leuningen zodat mensen die slecht ter been zijn steun hebben om de tredes te kunnen beklimmen. ‘Want als mensen zonder handicap dat kunnen, willen wij dat ook. Dát is gelijkwaardigheid.’
Al in de jaren zeventig brachten leden van de Black Panther Party voedselpakketjes aan disability-activisten tijdens hun sit-ins in San Francisco. De prille protestbeweging liet zich voor die vorm van verzet inspireren door de sterk verankerde burgerprotestbeweging. Het is die vorm van solidariteit tussen de emancipatiebewegingen die gaandeweg gemeengoed werd. En in Amsterdam, zegt Caroll Sastro, wordt de scheidslijn tussen antiracisme en antivalidisme ook steeds dunner. Naast een strak omhangen regenbooglintje om haar armleuning roteert een decoratieve windmolenbloem in regenboogkleur op het tempo van de zachte windbries.
Nederlandse boegbeelden die strijden tegen onrecht dat gehandicapte personen treft, heeft Jeanette Chedda nooit gehad. Ze zijn er niet, ze waren heel wit of niet radicaal genoeg. Inspiratie vond ze bij mensen als Jerry Afriyie, Quincy Gario en Clarice Gargard. Zij gaven haar het voorbeeld om tegen onrecht te strijden, in welke vorm ook. ‘Er waren zoveel parallellen. Gelijkwaardigheid bereik je niet door het ene onrecht te scheiden van het andere. Maar door meerdere systemen van onderdrukking bloot te leggen en met elkaar te verbinden.’
Sinds de Amerikaanse rechtsgeleerde Kimberlé Crenshaw de term in 1989 gemunt heeft, is intersectionaliteit zowel in de literatuur als in de praktijk een eigen leven gaan leiden. Ook onder activisten bij verschillende bewegingen is de denkwijze doorgedrongen. Antivalidisme is zo steeds vanzelfsprekender bij het thema gelijkwaardigheid gaan horen. De blik is verbreed, zegt Eline Pollaert. ‘Het bewustzijn bij andere bewegingen groeit. In sommige kringen zijn die oogkleppen afgegaan.’
Aanvankelijk had de Nederlandse antiracismebeweging geen oog voor validisme. Die realiteit trof Caroll Sastro toen ze wilde meedoen aan een antiracismedemonstratie. Ze had geen plek in de stoet. ‘Ik werd weggedrukt. Mensen zagen me niet. Dan week ik uit naar de fietspaden. Of zocht naar een plekje waar ik wel veilig was. Zo moet het niet zijn, dacht ik, want zo word ik tóch nog uitgesloten van een beweging, een strijd waar ik gewoon bij hoor.’
Sindsdien is Sastro betrokken bij de klankbordgroep tegen racisme van Comité 21 maart. Haar rol? Antivalidisme en antiracisme bij elkaar brengen. De stoet kreeg voortaan een afgeschermd blok zodat mensen met een handicap zich veilig binnen de massa konden voortbewegen. ‘Zonder die solidariteit is de visie van de antiracismebeweging niet compleet. Van feminisme tot antiracisme en lhbtqi+. Al die emancipatiestrijden hebben raakvlakken. Je kunt niet alleen met jezelf, met je eigen strijd bezig zijn. De verschillen zijn er, ieder doet het op zijn eigen manier, maar eigenlijk zeggen we allemaal hetzelfde: we willen gelijkwaardigheid.’
Dat werkt in beide richtingen. Er is, zo stelt ze, geen wittere en fragielere omgeving dan de Nederlandse gehandicaptengemeenschap. Daarin merken volgens Sastro veel gehandicapte mensen van kleur een enorme weerspannigheid en een gebrek aan luisterbereidheid in het racismegesprek. ‘Er is veel discriminatie binnen de antivalidismebeweging. Dat valt me tegen. Je weet wat het is om onderdrukt te worden, waarom zou je dan een ander die rechtvaardigheid misgunnen?’
Ze had zelfs haar eigen Wikipedia-pagina. Er waren al ‘hamsteren’-gifjes en toen NOS-gebarentolk Irma Sluis ontbrak tijdens een van de coronapersconferenties stuurde het ANP prompt een persbericht de wereld in. Zo in vervoering was Nederland gebracht door Sluis, zo onzichtbaar en onbeantwoord bleven de grieven van mensen met een handicap tijdens de pandemie.
Het toont volgens Naomi Doevendans, activiste en een van de oprichters van Feminists Against Ableism hoe de wensen van mensen met een handicap consistent en met het grootste gemak worden weggewoven. Want, zegt ze, plots ging het over een tekort aan ic-bedden. ‘Opeens ging het over de bezuinigingen in de zorg. Een evolutie die mensen met een handicap en chronisch zieken al jaren raakt. Maar ook online opties voor werk, onderwijs, evenementen en museumbezoeken. Voorheen, toen wij erom vroegen, bleek het moeilijk, een enorme drempel.’
Ook de plotse aandacht voor het al jaren sluimerende verzet tegen het woonbeleid nu kinderen van de middenklasse geen huis kunnen vinden roept ongemak op. Dat zulke ontwikkelingen in een stroomversnelling komen doordat het mensen zonder beperking ook raakt, vindt Doevendans een pijnlijke vaststelling. ‘Het toont dat we nauwelijks krassen zijn op het oppervlak. Wij blijven een bijzaak.’
Het was extra wrang dat het Amsterdamse Woonprotest in september onvoldoende inspanningen deed om de demonstratie fysiek toegankelijk te maken. Want de wooncrisis treft hen onevenredig. ‘Juist daarom’, zegt Eline Pollaert, ‘horen mensen met een handicap op het woonprotest een plek te hebben. De strijd tegen kapitalisme hoort bij de strijd tegen validisme. In zo’n maatschappij blijven mensen met een handicap wezenloos achter.’
In politiek opzicht is er een voorzichtige opwaartse trend waarneembaar. Op lokaal niveau worden mensen met een handicap beter vertegenwoordigd. Voorlichtingscentrum ProDemos organiseert cursussen voor gehandicapte mensen die politiek actief willen worden. Er is de relatief nieuwe partij Bij1, waarin Chedda actief is en waarbinnen intersectionaliteit een centrale plaats krijgt. En ook een gevestigde partij als het CDA biedt ruimte voor stemmen zoals die van Rick Brink en Lucille Werner.
Fysieke toegankelijkheid maakt inclusie dan misschien tastbaar. Het wordt, zo klinkt het binnen de gemeenschap, te vaak als eindstation gezien. Zelf geeft Doevendans educatieve workshops bij bedrijven en politieke partijen om het begrip validisme op de kaart te zetten en de manier waarop het doorwerkt bloot te leggen. ‘Van onwetendheid, moeite, geld tot middelen. Zij zien allemaal beren op de weg, en ik was daar om ze weg te halen.’ Maar ze deed dat bewust niet vanuit haar eigen ervaringen. Ze is op zoek naar andere vormen van activisme. ‘Want ook al maak ik het mee, het blijft een dooddoener, een zielig verhaal. En het blijft anekdotisch. Het maakt de beoogde verandering niet structureel. Het is veel meer dan dat, het is een ongrijpbaar systeem.’
Na online bezwaar over de eerste editie – ‘Gehandicapt? Dan heeft woonprotest geen zin #JeKomtErNietIn’ – mocht Jeanette Chedda alsnog als spreker aantreden op het tweede Woonprotest in Rotterdam. Maar tegelijk snakken antivalidisme-activisten naar verlichting: ánderen horen aan zet te zijn. Mensen zonder handicap moeten hun eigen machtspositie inzien, zegt Chedda. Zoals televisiemaker Tim Hofman, die in zijn publieke excuus voor zijn eigen beledigende gedrag uit het verleden bewust validisme noemde. ‘De hoofdtaak ligt nu bij ons’, zegt Chedda. ‘Anderen moeten zich gaan roeren. Die emotionele inspanning komt nog te veel uit de activistengemeenschap zelf. We hebben nood aan actieve bondgenoten. Mensen die niet naast ons staan, maar met ons meebewegen.’
Met haar duim en wijsvinger losjes om haar hendel zwenkt Caroll Sastro netjes de flauwe bocht af naar het omhooglopende pad. Die leidt naar het fonkelnieuwe Nelson Mandela-monument op het plein dat eveneens naar Mandela is vernoemd. De beeldengroep van zeven gefragmenteerde gezichten moet de trots en het doorzettingsvermogen van de bewoners van Zuidoost verbeelden. Ze beklimt hem breed lachend – het was haar eerste bezoek sinds de inzegening begin september. Haar rolstoel komt tot stilstand. Ze prent de betekenis van het moment in. Híer heeft ze voor gevochten.
Sastro had de concepttekening van het monument voor haar neus gekregen. Het Centrum Beeldende Kunst – aan wie de gemeente de opdracht had toegewezen – vroeg haar platform om advies om de toegankelijkheid van het monument te beoordelen. Al snel werd duidelijk dat geen rekening was gehouden met de hellingsgraad naar het monument en het voorzien van informatie in braille. De ingenieur moest persoonlijk overtuigd worden. ‘De plek zelf was al niet toegankelijk’, had hij zich in een WhatsApp-vergadering verdedigd. ‘Hoezo moet het nu plots wel? Toen hebben mensen ook niet geklaagd.’
Maar Sastro had aan de geschiedenis een comfortabele steun. ‘Mandela vertrouwde mensen met een handicap toe: your struggle is our struggle. Je kunt het niet maken om zijn monument voor hen onbereikbaar te maken. De initiële reactie van de ingenieur was er een vanuit onwetendheid. Hij gebruikte zijn eigen referentiekader. Ik heb hem daaruit moeten trekken. Het verhaal van de ervaringsdeskundige telt mee, altijd.’
Nu glimt Sastro van trots. Ze trekt haar babyblauwe mondkapje onder haar kin. Dit is geheel in de geest van Nelson Mandela, zegt ze. ‘Door dat te begrijpen, legt de gemeente dat kruispunt tussen validisme en racisme vast. Hier ben ik heel trots op. We gaan een overwinningsrondje maken!’