Ik hou van camera’s. Filmcamera’s en videocamera’s, ik geil op ze. Dat komt doordat ik omga met (en dus besmet word door) cameramensen.

Cameramensen zien zaken die u en ik niet zien. U en ik kijken eigenlijk met één oog, al hebben we er twee. Een cameraman kijkt daarentegen welbewust met twee ogen. Het ene oog bekijkt wat de lens ziet, het andere oog kijkt naast de lens om te zien wat er om hem heen gebeurt.

Er zijn twee opvallende ontwikkelingen op cameragebied. De filmcamera’s (ik praat nu over zestien millimeter) worden heel licht, terwijl de lichte videocamera’s steeds beter van kwaliteit worden. Hoewel ik een geoefend oog heb, kan ik nauwelijks meer het verschil zien tussen een goede videocamera en een 35mm-film. De technieken om video’s, zoals dat heet, op te blazen naar 35mm worden namelijk steeds beter. Maar de mogelijkheden van film verbeteren eveneens.

Tien, vijftien jaar geleden werd voorspeld dat de video van iedereen een documentairemaker zou maken; het videograferende oog zou alles zien, en omdat de camera’s zo klein en licht zijn zou je meer kunnen zien dan met de filmcamera. Men sprak van een revolutie. Maar nu imiteren de filmcamera’s van de weeromstuit de videocamera’s en kan iedereen ook zijn eigen film maken die altijd beter is dan video.

Hoe ver zijn we nu eigenlijk met die «revolutie»? Het is hetzelfde als met de computer programma’s om muziek mee te maken en de computeropmaakprogramma’s: hoewel de toegankelijkheid groter is geworden, heb je er alleen iets aan als je een klassieke opleiding in het desbetreffende vak hebt gehad. Filmen wordt niet voor de amateur makkelijker, maar juist voor de professional. Zo ook het componeren van muziek en de opmaak van bijvoorbeeld kranten en bladen.

Conclusie: de technologische vernieuwingen brengen het ambacht niet dichter bij de mens. Sterker, het ambacht wordt moeilijker naarmate de techniek vereenvoudigt.

Daar staat weer een andere ontwikkeling tegenover. Juist omdat iedereen tegenwoordig een cameraatje heeft en daar filmpjes mee maakt, wordt alles maar geaccepteerd. Men rotzooit maar wat aan. Zonder regels. Het is alsof iemand een schitterende schrijfmachine heeft en dus heel netjes mooie regels op papier kan zetten, maar niets te zeggen heeft en niet weet hoe je grammaticaal iets moet oplossen. Stel, ik wil schrijven of opnemen: «Ik vind je mooi en lief en zou je willen kussen.» Dan videografeert iemand tegenwoordig, met een moderne camera: «Mooi, lif, ik koesen jou, dat ik willen.» En vervolgens is er dan iemand die zegt: «Ja, die rare zin is toch eigenlijk veel poëtischer dan dat vervelende ‹ik vind je mooi en lief en zou je willen kussen›.» Conclusie: eigenlijk maakt het niet uit wat je doet. Het is toch mooi?

Ja. Maar. Het is toevallige schoonheid, en die is alleen geschikt voor kunstenaars die expres niets te zeggen willen hebben. Want juist als je ambitie hebt, wil je je materiaal dwingen, vormen. Ook al is je pen een computer, eigenlijk wil je dat apparaat gebruiken en mis bruiken in dezelfde mate.

Op het ogenblik worden er in Amerika nauwelijks meer dramaseries gedraaid. Daar zijn twee redenen voor: de acteurs verdienen te veel geld en zogenaamde reality soaps trekken veel meer kijkers. Terwijl de techniek het nu juist mogelijk maakt dat je redelijk goedkope dramaseries kunt maken die er fantastisch uitzien.

Ik zie een nieuwe camera en zie tegelijkertijd voor mijn gees tesoog films, documentaires, maar de kans is veel groter dat die camera niet gebruikt gaat worden waarvoor hij ontworpen is. Iemand vindt een diamant, maar wil olie, zo is de culturele situatie op het ogenblik.