Rotterdam, West-Kruiskade, eind jaren negentig © Otto Snoek

‘Style is the answer to everything.’ Anil Ramdas mocht het gedicht Style van Charles Bukowski graag voordragen. Vooral later op de avond. ‘Het is beter om stijlvol iets saais te doen, dan om iets gevaarlijks te doen zonder stijl. Iets gevaarlijks doen met stijl is wat ik kunst noem.’ Dat is wat de schrijver, journalist en programmamaker Anil Ramdas wilde: met stijl iets gevaarlijks doen. Voor hem ging het niet alleen om wat je zegt, maar minstens evenveel om hoe je het zegt. De benadering van Ramdas leidde tot een zeer persoonlijke politieke koers. Hij keerde zich met evenveel gemak tegen populisten als tegen minderhedenorganisaties. Hij was wars van denken in essentiële identiteiten. Racisme beschouwde hij als een gebrek aan beleefdheid en de verabsolutering van de vrijheid van meningsuiting als een alibi voor lompheid. In februari 2017 is het vijf jaar geleden dat Ramdas stierf. In dit essay probeer ik te achterhalen wat hem zo bijzonder maakte en waarom Nederland anno 2016 denkers als Anil Ramdas nodig heeft.

Ramdas was veelzijdig en productief. Hij schreef essays voor De Groene Amsterdammer, reisreportages en columns voor NRC Handelsblad, maakte documentaires en televisieprogramma’s voor de vpro. Hij mocht voor de omroep interviews maken met persoonlijke favorieten zoals de Britse socioloog Stuart Hall, de Egyptische schrijfster Nawal el Sadaawi en de Palestijnse literatuurwetenschapper Edward Said. Hij is drie jaar correspondent geweest in India. Hij was directeur van De Balie en heeft een jaar in Suriname gewoond om een portret te schrijven van Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle.

In een brief aan zijn jongere ik, die hij vlak voor zijn vijftigste verjaardag schreef voor de Ikon-radio, noemde hij het programma Het blauwe licht (vpro) zijn hoogtepunt. In dat programma besprak hij met Stephan Sanders en twee wisselende gasten de wereld aan de hand van televisiefragmenten. Het enige wat nog miste in zijn oeuvre was een roman waarin alles samenkomt, schreef hij. Die roman, Badal, is in 2011 alsnog verschenen. Van de ontvangst had Ramdas zich wel veel meer voorgesteld. Op de dag voor zijn 54ste verjaardag in 2012 zegt hij tegen zijn collega’s van het programma Z.O.Z. dat hij zijn verjaardag niet viert omdat hij een vriend moet begraven. De volgende dag, op zijn verjaardag, wordt hij dood gevonden in zijn bad.

Omdat Ramdas een zelfgekozen dood stierf, is de verleiding groot om zijn leven psychologisch te beschrijven met het einde in het achterhoofd. Hij had een drankprobleem. Hij leed aan depressies en was soms in de greep van existentiële angsten. Het was later in zijn leven moeilijk om nog vrienden met hem te zijn, want hij trok zich langzaam uit het leven terug. Dit verhaal gaat echter niet over eenzaamheid, maar over het verwaaien van zijn stem in het publieke debat. Wat was de kracht van het werk van Ramdas en wat is vandaag de dag de relevantie van zijn ideeën? Twee begrippen in het werk van Anil Ramdas staan daarbij centraal: identiteit en beschaving.

Anil Ramdas heeft zich altijd verzet tegen eenduidige identiteiten. ‘De vaste, harde identiteit is een aangename fantasie, maar niettemin een fantasie. In mijn studententijd vond ik dit een revolutionair en bevrijdend inzicht: ik hoefde niet te zijn wie ik al was, ik kon worden wat ik wou. Doet u mij maar een kosmopoliet, en mag het ietsje meer zijn: brahmaan, hindoestaan, Surinamer, migrant, Nederlander, Indiër, liefhebber van Flaubert, Naipaul en Saul Bellow, van film en Indiase muziek, van Franse wijn en Italiaanse pasta’ (2008). Als identiteit veelzijdig is, kan iedereen zijn eigen verhaal samenstellen. Ramdas verwijst veelvuldig naar Stuart Hall. Er zijn verschillende verhalen mogelijk, verschillende beelden trekken voorbij, tot je zegt: ‘Kijk dat ben ik.’

In verschillende verhalen schrijft Ramdas met milde spot over mensen die willen vasthouden aan de fantasie van de ‘vaste, harde identiteit’. Hij beschrijft hoe migranten nostalgie hebben naar een wereld die eigenlijk nooit heeft bestaan. Ze hebben dat beeld van het verleden nodig om ze te vertellen wie ze nu zijn, maar vaak is die schets van het verleden weinig waarheidsgetrouw. Nietzsche schreef het al. Bij herinneringen moeten mensen kiezen tussen hun geheugen en hun eergevoel. Meestal wint het eergevoel. Nog ingewikkelder vindt Anil Ramdas het als mensen hun identiteit ontlenen aan een collectieve geschiedenis als de slavernij. ‘Het collectieve geheugen wordt omgezet in een persoonlijk geheugen, herinneringen van vroegere generaties worden toegeëigend en dat kan nooit meer opleveren dan banale leugens’ (1993).

Er is alle reden voor een aanklacht tegen de Europese geschiedenis van onderdrukking en koloniaal geweld. In zijn Den Uyl-lezing (1993) schrijft hij meedogenloos over de Nederlandse koloniale geschiedenis en laat hij zien dat zelfs de onafhankelijkheid eerder een daad was waarin Nederland zich van Suriname heeft bevrijd dan andersom. Hij wil er echter voor waken dat deze geschiedenis van onderdrukking en uitsluiting de primaire bron wordt voor de identiteit van mensen uit de groep die er gebukt onder ging, omdat een groepsidentiteit altijd komt met voorschriften hoe de leden van die groep zich dan dienen te gedragen. Het is precies de reden waarom Ramdas liever een literaire dan een politieke stijl hanteert. Hij wil niet praten in meervoud, wij versus zij.

Wie je bent is een persoonlijk verhaal, dat ieder voor zichzelf moet schrijven, met alle tegenstrijdigheden die erbij horen. Ramdas kon zich als kind met gemak identificeren met Pieng Pieng, een bosnegermeisje uit een kinderboek, daarna een creool als beste vriend hebben, op zijn zeventiende, vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname in de ban raken van hindoestaans nationalisme en als student een hartstochtelijk kosmopoliet worden. Welk etiket voor de identiteit hoort bij dat levensverhaal? Het wordt nog ingewikkelder als identiteit niet alleen achteruit kijkt, maar ook vooruit wijst. Als een identiteit niet alleen beschrijft wie je bent en was, maar ook wie je wil worden. ‘Ik ben Madame Bovary’, schreef hij in een prachtig essay over zijn voorkeur voor een literaire stijl van schrijven over multiculturele kwesties (1993). Net als de hoofdpersoon in het boek van Flaubert wordt hij heen en weer geslingerd tussen verveling en teleurstelling. Zoals Emma Bovary zich verliest in romantische lectuur en wil dat haar leven even spannend is, zo verslond Anil Ramdas Nederlandse literatuur en droomde ervan deel te nemen aan die Cultuur met een hoofdletter C. ‘Ik behoorde tot de generatie die dwangmatig overspel wilde spelen, wij bezaten dezelfde verdorvenheid als Emma Bovary, wij waren zo geobsedeerd door de wereld van de literatuur dat er in de kolonie niets anders overbleef dan knagende, tergende, gekmakende flaubertiaanse verveling.’ En net als Emma is hij teleurgesteld als het gedroomde leven in het echt niet is wat hij ervan had verwacht. In zijn geval: als die Nederlandse cultuur veel benepener is dan hij zich had voorgesteld.

In de visie van Ramdas is het vraagstuk van de identiteit verbonden met moderniteit. Niemands identiteit is nog vanzelfsprekend. In de moderne wereld hoef je niet te worden wat je ouders waren. Ook als je geen landverhuizer bent, heb je de opdracht om je eigen verhaal te schrijven. De opdracht voor nieuwkomers is niet wezenlijk anders dan voor de gevestigden. Het vergt hooguit meer creativiteit. Omdat identiteit voor niemand vanzelfsprekend is, is het verschil tussen gevestigden en nieuwkomers niet principieel, maar gradueel.

Voor Ramdas was het een bevrijdend idee dat je niet hoeft te zijn wie je was, maar kunt worden wie je wil. Maar helaas betekent dat niet dat anderen jou zien zoals je wil. Als Ramdas in 2003 terugkomt na een verblijf van drie jaar in India merkt hij dat na de aanslagen van 11 september 2001 en de opkomst van Pim Fortuyn in 2002 de stemming in Nederland is veranderd: ‘Toen ik terugkwam, kreeg ik het gevoel dat er ineens kampen waren, een groot kamp voor de gevestigden en een piepklein kampje voor de buitenstaanders. En in dat piepklein kampje kwam ik terecht, zonder er ook maar iets over te zeggen te hebben’ (2005). En later als Rutte 1 aantreedt met gedoogsteun van de pvv is hij nog bitterder: ‘Waar de allochtonen onder gebukt gaan, is niet de harteloosheid van de anderhalf miljoen mensen die Wilders openlijk steunen, maar het schouderophalen van de rest’ (2010). >

In de visie van Ramdas is identiteit een persoonlijke aangelegenheid. Niet anderen bepalen wie jij bent, maar jij bepaalt dat. Hij vindt het dan ook beledigend dat de overheid heeft bepaald dat hij een ‘niet-westerse allochtoon’ is. ‘Hoe een westerling te worden in een land dat mij van staatswege bestempelt tot niet-westerling. En mijn kinderen, zelfs mijn kleinkinderen. Want dat wordt nu voorgesteld, om ook de derde generatie “allochtonen” allochtonen te blijven noemen. Mijn kinderen zijn één keer in Suriname geweest, voor twee weken. Het beviel ze maar matig’ (2011). Het etiket allochtoon is maar één manier waarop voelbaar wordt gemaakt dat hij een Ander is. Een meervoudige identiteit brengt daarentegen met zich mee dat je nooit vooraf weet of een verschil in achtergrond relevant is. Stephan Sanders heeft daar ooit een mooie dubbele opdracht aan verbonden: ‘Vergeet dat ik anders ben, vergeet nooit dat ik anders ben.’

Ramdas vindt het idee dat een gedeelde Nederlandse identiteit nodig is voor sociale samenhang een provinciale gedachte

Na zijn terugkeer uit India merkt Ramdas tot zijn schrik dat het verlangen naar een vaste, harde identiteit eerder toeneemt dan afneemt. Om te beginnen bij moslimfundamentalisten. Zij willen dat een aspect van hun identiteit, hun geloof, alles bepalend is. Het spel met de eigen identiteit waar Ramdas juist van houdt, zien zij als decadentie. Er is maar één waar geloof en één collectieve identiteit, de ware moslim. De dominante reactie op de dreiging van het moslimfundamentalisme was er niet een van het vieren van de verbastaardisering van de wereld, van de viering van de individuele, meervoudige identiteiten, zoals had gepast in de visie van Ramdas, maar juist een zoektocht naar een collectieve Nederlandse identiteit.

In een column in NRC Handelsblad (2006) schrijft Ramdas spottend over deze veranderde maatschappelijke stemming. Vroeger kreeg hij vijfhonderd gulden om te vertellen over zijn eigen identiteit. Later kreeg hij vijfhonderd euro om een verhaal te houden over de Nederlandse identiteit. Zijn verhaal blijft hetzelfde. Het idee van een harde identiteit is fantasie en wie zich tot een collectieve identiteit (Nederlander, moslim, Surinamer, hindoe) laat reduceren doet zichzelf te kort. Zijn verhaal wordt wel anders ontvangen. De overtuiging is ontstaan dat we een ‘Nederlandse identiteit’ nodig hebben om een samenleving te kunnen vormen. Als we niet weten wat we delen, hoe kunnen nieuwkomers dan weten wat van hen wordt verwacht? In de benadering van Ramdas loopt elke poging om die identiteit te omschrijven uit op geschiedvervalsing. Dat homo’s op straat hand in hand kunnen lopen wordt gezien als een onderdeel van de Nederlandse identiteit. Alsof dat altijd zo geweest is. Het eergevoel wint het van het geheugen.

Anil Ramdas 1995 © Barry Kornbluh / HH

Ramdas gaat verder. Hij betwijfelt niet alleen de mogelijkheid van een eerlijk beeld van de Nederlandse identiteit, hij bekritiseert het idee dat zo’n gedeelde identiteit nodig is voor sociale samenhang. Hij vindt het een provinciale gedachte. In India verschillen landgenoten in het geloof dat ze belijden, in de taal die ze spreken (er zijn tweehonderd talen en duizend dialecten) en in de gewoonten die ze erop nahouden (de een eet geen koe, de ander geen varken, de een plast staand, de ander zittend). De sociale vrede komt niet voort uit het benadrukken van een gedeelde identiteit, maar uit het relativeren van culturele verschillen (2003). Ze worden in India gezien als triviale eigenaardigheden. Juist die lichtheid ontbreekt volledig in het maatschappelijk debat sinds de aanslagen van 11 september en de opkomst van Fortuyn, Verdonk en Wilders.

Waar Ramdas gewoonten en culturele verschillen graag relativeerde hield hij van grote woorden als beschaving en universele waarden. Hij wilde het ideaal niet weggooien omdat in naam van de beschaving gruwelijke misdaden waren begaan. Zijn houding doet denken aan het antwoord van Gandhi toen hem werd gevraagd wat hij vond van de westerse beschaving: ‘Ik denk dat het een goed idee zou zijn.’

Als directeur van De Balie organiseerde Ramdas de Grote avond van de Beschaving, die ook werd uitgezonden door de vpro (2005). Een hoogtepunt was een door Ramdas geschreven toespraak die werd uitgesproken door een dertienjarig meisje. ‘Beschaving is als de horizon. Je kunt fietsen wat je wilt, maar komen doe je er nooit.’ Voor hem is beschaving een belofte: ‘Een beschaving die uiteindelijk zou staan voor individuele vrijheid, verantwoordelijkheid en ambitie. Voor begeerte en zelfvervolmaking, en net zo goed voor betrokkenheid en solidariteit. Die beschaving was nog niet overal, misschien was die beschaving nog nergens’ (2010).

Hij hekelt het idee dat onze beschaving af is en dat de beschaving van anderen daar bleek bij afsteekt. In een ander essay stelt hij in navolging van de Poolse filosoof Leszek Kolakowski dat de kracht van de westerse traditie juist haar vermogen tot zelfkritiek is (1993). Niets is heilig. Niets is boven kritiek verheven. Als er iets is wat de westerse traditie siert, dan is het deze openheid voor (zelf)kritiek.

Ramdas merkt alleen dat onder invloed van het idee dat er sprake is van een botsing tussen een westerse en een islamitische beschaving er juist beknibbeld wordt op de openheid voor zelfkritiek. Als Frits Bolkestein stelt dat onze cultuur beter is, dan is dat geen opmaat tot zelfkritiek, maar een zelffelicitatie. Het suggereert dat we al bij de horizon zijn. De discussie over Zwarte Piet kan dat mooi illustreren. Voor Ramdas staat het buiten kijf dat Zwarte Piet een racistisch stereotype is. Het past juist in de westerse traditie om daar kritiek op te hebben. Rahina Hassankhan heeft laten zien dat Sinterklaas lang bestond zonder knecht. Ramdas deelt haar conclusie: ‘Wat ooit is bedacht, kan ook worden veranderd’ (1996). Veel mensen zien de aanval op Zwarte Piet echter niet als een versterking van de westerse traditie van verlichting, maar als een aanval op een nationale traditie.

Nog gevaarlijker wordt het als onder het mom van verdediging van de universele westerse beschaving juist cruciale elementen van die beschaving bij het grofvuil worden gezet. Dat is volgens Ramdas precies wat er gebeurt bij de liberale jihad van Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders. In hun strijdbaarheid tegen het islamitische gevaar zijn ze bereid om godsdienstvrijheid, verdraagzaamheid en het verbod op discriminatie op te offeren.

Ramdas wil het beschavingsideaal redden van de mensen die uit naam van de beschaving onbeschaafd zijn. Dat is ook de inzet van de Socrateslezing. Hij begint met de erkenning dat er een spanning zit tussen beleefdheid en eerlijkheid. Het gevaar van politieke correctheid is dat beleefdheid het wint van eerlijkheid. Maar nu is het helemaal de andere kant op geschoten. De vrijheid van meningsuiting wordt massaal gebruikt om mensen eens flink de waarheid te zeggen: ‘De intellectuelen en een enkele politicus hebben het dogma van eerlijkheid boven beleefdheid in feite alleen gebruikt om eens hardop onbeleefdheden te uiten: moslims komen uit een achterlijke cultuur en moeten zich hier klakkeloos aanpassen aan onze hogere beschaving en anders teruggaan naar waar ze vandaan komen. Dat is eerlijk, maar ook lomp en bot.’

Tegenover deze lompheid verdedigt Ramdas de wellevendheid. Beschaving is ook je inhouden. V.S. Naipaul schrijft over een drinkgelegenheid waar blanken zich te buiten gaan aan racistische liederen. Tot hij binnenkomt. Dan houden ze op. Om weer te beginnen als hij vertrekt. ‘Soms is beleefdheid het maximaal haalbare, maar ook wel genoeg’ (1997). Racisme is eigenlijk een gebrek aan beleefdheid. Een gebrek aan empathisch vermogen om te kunnen navoelen wat een daad of een opmerking voor een ander betekent.

Ramdas wil het beschavingsideaal redden van de mensen die uit naam van de beschaving onbeschaafd zijn

Vriendschap tussen mensen met uiteenlopende achtergronden is volgens Ramdas het beste middel om dat empathisch vermogen te bevorderen: ‘Vriendschap vergroot de vaardigheid tot vriendschappelijkheid en het vermogen tot identificatie. Wie als hetero bevriend raakt met een homo, kijkt voor altijd anders aan tegen homoseksuelen. Als deze hetero toevallig getuige is van een geval van potenrammerij is de kans groot dat hij in het slachtoffer zijn vriend ziet en het daarom voor hem opneemt’ (1997).

Ramdas maakte dat zelf ook mee. Zijn beste vriend in zijn jeugd was Emile, de creoolse jongen die voor hem in de bres sprong als hij van school naar huis werd aangevallen door andere creoolse kinderen. Toen hij later, in zijn nationalistische periode, vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname, in een auto zat om brand te gaan stichten en een van zijn medestrijders voorstelde om bij gebrek aan onbewaakte gebouwen dan een ‘kafrie’ (hindoestaans scheldwoord voor creool – ph) in lichterlaaie te zetten, zag hij zijn vriend Emile voor zich en stapte misselijk uit de auto.

Beleefdheid is een minimale vorm van wellevendheid. Ramdas’ oproep tot beleefdheid moet niet verstaan worden als een oproep om dan maar te zwijgen over multiculturele kwesties. Waar lompheid heerst, vraagt hij beleefdheid. Maar nog beter is het als mensen de bereidheid hebben om zich in elkaar te verplaatsen. In navolging van de Amerikaanse filosoof Richard Rorty gelooft hij dat inlevingsvermogen de basis vormt voor solidariteit. Het feit dat je andermans pijn kunt navoelen, zijn dromen kunt voorstellen, is de basis van de lotsverbondenheid. Het begint met interesse in de ander.

Dat is ook de reden waarom Ramdas een aanklacht schrijft tegen de witheid van de Nederlandse literatuur (1997). Blijkbaar weten Nederlandse schrijvers met groot gemak langs de één miljoen Nederlanders met een migratiegeschiedenis te leven. En als er een keer een donker personage in een boek voorkomt, zoals in De buitenvrouw van Joost Zwagerman, dan is het karakter plat en worden haar Surinaamse woorden in de mond gelegd die niet passen bij haar klasse (2008).

Om het inlevingsvermogen te vergroten helpt het ook als het media-aanbod divers is. Toen Anil Ramdas columnist werd van NRC Handelsblad werd hem door een journalist gevraagd of hij dacht dat dit was omdat hij een allochtoon was. Ramdas antwoordde: ‘Ik hoop het.’ De journalist schreef op: ‘Ik denk het’ (2008). Een saillant verschil. In zijn Gerard Reteig-lezing legt hij uit waarom hij het hoopt: ‘Je hebt geen allochtone journalisten nodig om te kunnen rapporteren over allochtonen. In principe zou iedereen dat kunnen. Maar alleen in principe’ (2008).

In de praktijk helpt het om dingen te zien, dingen te kunnen waarnemen en om beter te kunnen spelen met de verwachtingen die mensen van je hebben.

In het huidige debat mis ik de stem en de inzet van Anil Ramdas. Zijn nadruk op de meervoudigheid van identiteiten is een welkom tegengeluid tegen het idee dat mensen ondubbelzinnig voor Nederland moeten kiezen. Waarom kun je geen Turkse vlag op je balkon hebben hangen, voor Ajax zijn en Nederlander zijn? Het idee dat mensen moeten kiezen geeft mensen met een dubbele nationaliteit juist het gevoel dat ze er nooit onvoorwaardelijk bij horen. Zihni Ozdil heeft terecht geschreven dat nationaliteit vaak wordt verward met loyaliteit. Het ‘pleur op’ van Rutte is daar een schoolvoorbeeld van. Is het gedrag van de demonstrant die een cameraman uitscheldt ergerniswekkend? Natuurlijk, maar ergerniswekkend gedrag is geen reden om iemand het land uit te schelden.

Het idee van Ramdas dat iedereen zijn eigen verhaal schrijft over zijn identiteit is een serum tegen groepsdwang op welke religieuze of politieke grond dan ook. Zijn vergelijking met India relativeert de angst voor te veel cultureel verschil. Op voorwaarde dat mensen zich aan de wet houden. We hoeven niet allemaal op elkaar te lijken en dezelfde zeden te hebben om vreedzaam samen te leven. En ook zijn waarschuwing dat sommige mensen uit naam van de beschaving juist bezig zijn om de beschaving onherstelbaar te beschadigen is actueler dan ooit, als de pvv de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van organisatie bij het grofvuil wil zetten.

Voor Ramdas was het niet alleen van belang wat je zegt, maar ook hoe je het zegt. Stijl is het antwoord op alles. Als er iets ontbreekt in het debat over de multiculturele samenleving, dan is het stijl. Ramdas was het debat dan ook geregeld beu. In een column in De Groene Amsterdammer (1999) getiteld multicul… schrijft hij dat hij het woord bijna niet meer kan uitspreken. Hij heeft een interne politieagent die oplet of hij niet te politiek correct wordt en daarmee soft of saai. Hij heeft even overwogen om dan maar mee te doen met het harde schreeuwen en de lompe taal, maar hij past daarvoor. ‘Ik ben nog steeds begaan met het lot van de al-loch-to… maar ik gebruik dat woord liever niet. Ik doe nu ontzettend mijn best om de mensen een naam te geven, een gezicht, een persoonlijkheid. Dat werkt. Dat zal altijd werken’ (1999).

Hier verwoordt Ramdas precies wat ik het meest mis in het huidige debat. De oproep tot wellevendheid en oprechte interesse om je in een ander te verplaatsen. Dat is immers de basis van onze solidariteit. Vriendschappen tussen mensen dwars over maatschappelijke scheidslijnen heen helpen daarbij. En diversiteit in de media met stemmen die even eigenwijs als Anil Ramdas van zich laten horen.


Anil Ramdas-essayprijs

Anil Ramdas was schrijver, journalist en programmamaker. Vijf jaar na zijn dood hebben De Groene Amsterdammer (waar hij redacteur was), De Balie (waar hij directeur was), De Bezige Bij (waar zijn boeken verschenen) en zijn familie het initiatief genomen tot een Anil Ramdas-essayprijs. Meer informatie vindt u hier.