Salman Rushdie in zijn huis in Londen, voor de fatwa © Gilles Peress / Magnum / HH

Salman Rushdie vernam zijn doodvonnis via de media. Of eigenlijk: hij vernam het via een journalist, die hem zonder uitleg op zijn privé-nummer belde op de dag dat hij zijn vriend Bruce Chatwin zou begraven, en hem om commentaar vroeg op de fatwa die de Iraanse ayatollah Khomeini over hem had uitgesproken. ‘Het voelt niet goed’, stamelde de Indiaas-Britse schrijver maar bij gebrek aan beter. Nadat hij had opgehangen, trok Rushdie zijn gordijnen dicht en begon een leven ondergronds. Een kwart eeuw later – de fatwa dateert uit 1989 – leidt hij zijn leven nog altijd op de vlucht.

De duivelsverzen (vertaling van The Satanic Verses), het boek waarvoor Rushdie bij verstek ter dood werd veroordeeld, is zonder meer een belangrijk boek. De grote politieke impact ervan maakt het een uniek boek in de recente geschiedenis. Maar voor een Belangrijk Boek dat een miljard mensen in de wereld boos maakte, heeft De duivelsverzen een opvallend subtiele manier om zijn explosieve lading te lozen. Een literair consultant had Rushdie’s uitgeverij Penguin vóór de publicatie in 1988 gewaarschuwd dat het boek controversieel kon zijn, maar de uitgeverij en Rushdie zelf hadden die waarschuwingen weggewuifd. Ook Rushdie’s lezers realiseerden zich niet dat zij dynamiet in handen hadden: de recensenten – vooral in Engeland, waar het boek het eerst uitkwam – die het boek vaak met lof overlaadden; of de eerste lezers, inclusief de juryleden van de Britse Whitbread Award, die Rushdie eind 1988 die prijs toekenden.

Zelfs een gewaarschuwd lezer die het boek ter hand neemt met de controverse in het achterhoofd leest zo over die gewraakte inhoud heen. Ikzelf brak me ook het hoofd over de vraag wat er dan precies zo brisant was aan wat ik gelezen had, toen ik het boek tijdens een lange vakantie had doorgewerkt. Een woedende of bijtende aanklacht tegen de islam kon ik nergens vinden, wel een zinderende introductie in magisch realisme en een overrompelende aaneenschakeling van verhalen in verhalen in verhalen. Een recensent van The Times noemde De duivelsverzen beter dan Rushdie’s tweede roman Middernachtskinderen ‘omdat het ingetogener is, maar dan wel alleen op de manier waarop de Niagara-watervallen ingetogen zijn’. Ik kon De duivelsverzen als prille student alleen maar vergelijken met Márguez’ Honderd jaar eenzaamheid in zijn onstuitbare drang om te vertellen.

De duivelsverzen draait om migratie: om de ontworteling die een vertrek naar een ander land met zich meebrengt, de vernederingen en het verlies die een migrant accepteert voor een gênante baan en een krappe flat in een rijker land. (Rushdie’s hoofdpersoon Saladin Chamcha spreekt gekke stemmetjes in voor reclamespots; Rushdie zelf verdiende ooit zijn geld met het verzinnen van pijnlijk imbeciele reclameslogans, zoals ‘Irresistibubble’ voor een chocolaatje met luchtbelletjes erin.) Groot-Brittannië is vooral belangrijk, en India, ingebed in een verhaal over twee Indiërs die naar Engeland emigreren maar wier vliegtuig boven het Kanaal wordt opgeblazen. Als ze beiden op wonderbaarlijke wijze in engelen veranderen en ongedeerd op een Engels strand neerstrijken, raken hun levens (zoals dat heet) fataal verstrengeld.

Voor de geschiedenis is het een stuk belangrijker dat de tweede hoofdpersoon, de voormalige Bollywood-ster Gibreel Farishta, regelmatig een soort hallucinaties heeft over de tijd voordat of waarin Mohammed leefde. Wie niet thuis is in de islam zal het volledig ontgaan dat hier aanstootgevende inhoud wordt geserveerd, bijvoorbeeld in de naamgeving van de hoeren van een illegaal bordeel, of in de titel zelf, die refereert aan verzen die Mohammed door de duivel zouden zijn ingefluisterd. Toen De duivelsverzen in september 1988 uitkwam, leidde dat onmiddellijk tot protest onder moslims vanwege die elementen van het boek, met name in islamitische landen en Groot-Brittannië. In de wereld van politiek en literatuur viel dat nog niet op, al werd in de weken erna het boek verboden in uiteenlopende landen als India, Soedan en Zuid-Afrika, en werd uitgeverij Penguin gaandeweg platgebeld door boze moslims.

Wat wel enige aandacht trok, was een colonne van zo’n zevenduizend moslims die na het vrijdaggebed begin december 1988 in het Britse Bolton naar het centrum trokken en daar demonstreerden. Maar een echte ‘Rushdie-affaire’ heette dat in de pers nog niet. Zelfs toen de Iraanse ayatollah Khomeini een fatwa uitsprak tegen Salman Rushdie werd die in West-Europa niet erg breed opgepikt. Aan de verwoording van de fatwa lag dat niet. ‘Ik laat hierbij aan alle moedige moslims ter wereld weten dat de auteur van De duivelsverzen, samen met alle redacteuren en uitgevers die op de hoogte zijn van de inhoud hiervan, veroordeeld zijn tot de dood’, liet de Opperste Leider van Iran weten op 14 februari 1989. ‘Ik roep alle dappere moslims waar ter wereld op om hen zonder vertraging te vermoorden, zodat niemand daarna nog het heilige geloof durft te beledigen.’

Het bitterst is Rushdie over de collega-schrijvers en intellectuelen die het niet voor hem hadden opgenomen

In West-Europa werd daarvan vooral met verbazing en ongeloof kennisgenomen. In de media werd met name de vraag behandeld waarom moslims nou zo boos waren, niet de vraag of hier een essentiële vrijheid van onze beschaving onder vuur lag. Beduusd door de grote opwinding onder moslims liet het kabinet-Lubbers zelfs onderzoeken of De duivelsverzen niet onder het verbod op godslastering viel. Maar de toon van het debat veranderde scherp toen in verschillende West-Europese landen woedende menigtes op de been kwamen die na het vrijdaggebed stadscentra in marcheerden en daar exemplaren van De duivelsverzen verbrandden en opriepen tot de dood van de schrijver. Overal in Europa wekte dat herinneringen op aan de nazi’s. In het Britse Bradford was zo’n demonstratie, waarvan de beelden dezelfde dag nog de hele wereld over gingen. Maar ook in Rotterdam, Den Haag en Amsterdam gingen boze moslims de straat op en werd er met afschuw geschreven over Rushdie-poppen die daarbij in vlammen opgingen en kinderen die spandoeken met doodsverwensingen meedroegen. En die beelden leken opeens van over de hele wereld te komen, van Venezuela tot Bangladesh, terwijl bomaanslagen verschillende boekhandels in Engeland en de Verenigde Staten troffen.

Achteraf gezien is de Rushdie-affaire makkelijk aan te wijzen als een eerste grote barst in een multiculturele idylle, of als een inleidende beschieting in de ‘botsing der beschavingen’ waar Harvard-politicoloog Samuel Huntington zich beroemd mee zou maken. Dat was een analyse die direct werd gemaakt. De Amerikaanse Midden-Oosten-deskundige Daniel Pipes probeerde al eind 1989, in The Rushdie Affair: The Novel, the Ayatollah, and the West de balans op te maken. ‘Samen beroerden Rushdie en Khomeini krachtige emoties op een mondiaal niveau. Censuur, protesten, rellen, een doodvonnis, een breuk in diplomatieke relaties, zelfs een confrontatie van beschavingen’, schreef Pipes in zijn inleiding. In westerse landen bracht de affaire volgens Pipes ‘diepe culturele spanningen naar de oppervlakte, en bracht belangrijke kwesties naar voren over vrijheid van meningsuiting en de staat die al decennia of zelfs eeuwen daarvoor beslist leken. De Rushdie-controverse riep belangrijke vragen op over de vele miljoenen moslims die nu in het Westen woonden en hun relatie tot de beschaving om hen heen.’

Die ‘belangrijke kwesties over de vrijheid van meningsuiting’ waren natuurlijk allerminst eeuwen geleden beslist. Maar de Rushdie-affaire maakte wel pijnlijk duidelijk dat die kwesties nog niet beslist waren, hoe graag we dat in het Westen ook wilden denken. En ze maakte duidelijk dat die vrijheid werd bedreigd uit een hoek waaruit velen het niet zagen aankomen: uit een religieus extremisme dat veel westerse intellectuelen beschouwden als een hopeloos achterhaald idee, dat via immigratie echter vaste voet had gekregen in Europa en de VS. Maar vooral maakte de Rushdie-affaire duidelijk hoe onverzoenlijk en absoluut het moslimextremisme is dat westerse ideeën afwijst.

Een generatie later is de affaire een voetnoot geworden bij de aanslagen van 11 september 2001, de war on terror, Islamitische Staat en de terreuraanslagen in Madrid, Londen, Parijs, Boston en andere steden. Sinds Iran de steun aan de fatwa in 1998 introk is Rushdie zich vrijer gaan bewegen. Hij doceert in de VS, kreeg een trits literaire prijzen en eredoctoraten en duikt regelmatig op bij openbare gelegenheden, zoals bij een reeks concerten van U2. Maar de affaire leeft nog steeds: zo bleek hij in 2010 te prijken op de dodenlijst van al-Qaeda, leeft hij nog altijd ondergedoken en is ook het intellectuele debat over de Salman Rushdie-affaire nog niet beslist.

In 2012 publiceerde Rushdie zijn herinneringen aan zijn verscholen leven in Joseph Anton. Het bitterst bleek Rushdie over de collega-schrijvers, redacteuren, columnisten en intellectuelen die het niet voor hem hadden opgenomen; die hem arrogantie verweten of naïviteit, die zich niet vierkant achter Rushdie’s verdediging van de kunst hadden geschaard. Rushdie houdt namelijk al een generatie lang vol dat literatuur niet kan beledigen; dat fictie alleen aanstootgevend is voor wie het idee van fictie niet begrijpt; dat kunst alleen een belediging kan zijn voor wie niet om kunst geeft. En hij had nooit geloofd dat er zulke mensen bestaan. In Joseph Anton schreef Rushdie dat hij het ergste van zijn jaren in onderduik niet zijn ingesnoerde vrijheid vond, of zelfs het levensgevaar waarin hij zich constant bevond, maar de ‘verbijsterende ontdekking dat mensen niet geven om kunst’.

Met dat standpunt verliest Rushdie het leeuwendeel van die groep intellectuelen die hij onvoorwaardelijk achter zich wil zien staan. Juist alles wat er sinds 1989 is gebeurd, heeft heel veel mensen daar anders over laten denken, en Rushdie wil dat niet accepteren. Zo blijft hij geïsoleerd staan, persoonlijk en intellectueel, en blijft hij boos en gefrustreerd. Een bitter lot.


Romans die onze blik veranderden

Zoals we vorige zomer een serie maakten over ‘de boeken die ons denken veranderden’, zo gaan we nu op zoek naar de romans die niet alleen samenvallen met de tijdgeest waarin ze geschreven werden, maar die tijdgeest ook vormgaven. Wat betekende Andreas Burniers Een tevreden lach voor de homo-emancipatie? In hoeverre is Turks fruit van Jan Wolkers de bril geworden waarmee we naar de vrije jaren zestig kijken?