«Ik heb Tony Blair niet gebeld om met hem te mogen praten. Ik heb niet aan de Duitse Bondsdag gevraagd een commissie in te stellen om onderzoek te doen naar mijn analyses. De politici maken mijn werk belangrijk, niet ik.» Met zijn twee jaar geleden verschenen boek Bowling Alone werd Harvard-professor Robert D. Putnam op slag een wereldvermaard politicoloog, welkom aan elke regeringstafel. Hij is vanuit Engeland even overgevlogen voor een lezing aan het Amsterdamse Instituut voor Etnische en Migratiestudies. Wat het rapport van de Club van Rome ooit was voor het milieu is Putnams studie voor het moderne sociale leven: een pessimistisch en soms sweeping statement, op onderdelen betwistbaar, maar bovenal een glasheldere naam gevend aan een tot dan toe ongearticuleerde zorg.

Bowling Alone, alleen al de zeggingskracht van de titel is uniek in de sociale wetenschap. Het is een uitgebreide studie naar sociale verbanden in de Verenigde Staten, met een niet mis te verstane conclusie. Het gemeenschapsleven aan de andere kant van de oceaan verdwijnt. Amerikanen doen steeds minder vrijwilligerswerk, stemmen minder en zeggen vaker hun lidmaatschap van een sportvereniging op. Ze bowlen nog wel, maar dat doen ze liever alleen en niet in clubverband. Hoe het komt? Werk neemt hen in beslag, en ze moeten eindeloos reizen door buitenwijken om ergens anders te komen. Bovendien is er een almaar groeiend aanbod van vermaak via het scherm — een Amerikaans huishouden heeft gemiddeld meer dan twee televisies en nog wat spelcomputers. Ze gaan hun huis liever niet meer uit, de Yanks.

Niet dat ze geen sociaal gevoel meer hebben. Maar de emancipatie- en milieubewegingen uit de jaren zestig zijn professionele campagne- en lobbyorganisaties geworden. Die nemen de plaats in van lokaal gewortelde bewegingen voor vrouwenkiesrecht of zwartenemancipatie. Dat is geen goede ontwikkeling, denkt Putnam: «De donateurs van Greenpeace zien elkaar nooit. Zo ontstaat geen maatschappelijke betrokkenheid. De band met zo’n club is ook klein. Toen Greenpeace om papier te sparen geen massale ledenwerfcampagnes meer hield, daalde het ledenbestand met tachtig procent.»

Putnam benadrukt dat deze ontwikkeling niet te licht moet worden opgenomen. Al in de negentiende eeuw observeerde de Fransman Alexis de Tocqueville dat vrijwilligers organisaties de kern uitmaken van de Amerikaanse democratie. Het samen onderworpen zijn aan de impliciete of expliciete regels van de volleybalclub of het schoolbestuur was lange tijd een en passant cursus burgerschapskunde waaraan de overgrote meerderheid van de Amerikanen deelnam. Bovendien reikt de sociale neergang verder dan de formele organisaties. Vrienden komen minder bij elkaar over de vloer om gezamenlijk te eten, familieleden spreken elkaar minder, kaartclubjes houden op te bestaan. Niet voor niets kennen de Verenigde Staten sinds de neergang van de sociale verbondenheid een snel groeiend leger advocaten. Putnam: «Mensen vertrouwen elkaar niet meer. We zijn zogenaamd een high tech-economie, maar tegenover elke twee ingenieurs staat één advocaat.»

Wat we zien is een teloorgang van het «sociaal kapitaal». Dat is zoiets als een mix van engagement, netwerk, vrienden en familie, of noem het goed burgerschap ín een gemeenschap. Een gebrek aan deze vitamine maakt mensen en uiteindelijk zelfs het hele land aantoonbaar kwetsbaar. Mensen die beschikken over weinig sociaal kapitaal zijn minder gelukkig, omdat ze door gebrek aan contacten zich vaker ziek voelen en minder goede banen krijgen. Een maatschappij die weinig sociaal kapitaal heeft, wordt slechter geregeerd — doordat het wantrouwen tussen mensen zich vertaalt in het politieke systeem.

Dat toonde Putnam in een eerder onderzoek aan. Hij deed dat met een vergelijking tussen Noord- en Zuid-Italië, waaruit bleek dat in het Noorden de bevolking van oudsher een veel actiever maatschappelijk leven leidt. Dat was weer doorslaggevend voor een grotere economische groei en een beter functionerende overheid. «Zeg mij hoeveel zangkoren een Italiaanse regio heeft, en ik zeg je hoe lang het duurt voor je je ziektekosten vergoed krijgt», merkte Putnam daarover ooit op.

Zoals onderling vertrouwen de kwaliteit van een regering kan opstuwen, kan wantrouwen ook een neerwaartse spiraal inzetten. Als mensen de politiek niet vertrouwen, en de politiek op het onbehagen reageert door de burgers niet te vertrouwen, is het einde zoek. Of zoals we hier zien: het wantrouwen tegen de politieke cultuur dat Pim Fortuyn mobiliseerde, wordt door de politiek vertaald naar wantrouwen jegens groepen van de bevolking. «Zodat Nederland eindigt als Zuid-Italië?» Robert Putnam aarzelt heel even. De situatie in Nederland is niet goed vergelijkbaar met wat hij elders bestudeerd heeft. De overheid investeerde hier lange tijd succesvol in allerlei vrijwilligersorganisaties. En «de maatschappelijke betrokkenheid» daalt ook hier weliswaar, maar dat laat zich niet in schokkende cijfers uitdrukken. Toch: «Ik heb sterk de indruk dat jullie hier, zoals in mijn eigen land, in een spiraal naar beneden zitten. Het gaat mij niet alleen om het vertrouwen tussen mensen en een regering. Het gaat ook over vertrouwen en samenwerking tussen mensen en tussen sociale groepen. Groeiende isolatie van mensen en toenemend wantrouwen kan ook hier leiden tot beleid dat minder effectief is, en dat weer de basis verbreedt voor meer wantrouwen.

Je kunt van het afnemend sociaal kapitaal zeggen dat het niet zo erg is. Je kunt ook zeggen dat mijn stelling niet klopt omdat jongeren misschien niet meer gaan bowlen, maar naar raves gaan. In beide gevallen heb je je te verstaan met het feit dat onder de huidige generaties het aantal depressies met duizend procent is toegenomen. Ook het aantal zelfmoorden in de westerse maatschappijen stijgt sterk. Mensen die geïsoleerd leven, hebben een beduidend grotere kans om zelfmoord te plegen. Als het al zo zou zijn dat rave party’s net zo werken als een bezoek aan de buren, hoe verklaar je deze ontwikkeling dan?»

Een nationale crisis zou het ineenstorten van de maatschappelijke betrokkenheid helpen herstellen, concludeerde Robert Putnam in 2000. Op die crisis heeft hij niet lang hoeven wachten. Putnam: «Ik dacht en hoopte dat de aanslagen van 11 september tot een nieuwe golf van betrokkenheid zouden leiden. Het zou de ‹civic inventiveness› moeten oproepen waar behoefte aan is. De generatie die jong was tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft aan de inspanning om het land te verdedigen een sterk ontwikkeld gevoel voor solidariteit overgehouden. Dat was de ruggengraat van het sociaal kapitaal waarop het naoorlogse Amerika gebouwd is. Nu is de oorlog tegen het terrorisme niet de Tweede Wereldoorlog, maar 11/9 zou wel zo’n collectieve ervaring kunnen geven.»

In eerste instantie leken de cijfers Putnam gelijk te geven. In februari van dit jaar tekende hij in het hoopvol gestemde artikel Bowling Together op dat Amerikanen sinds de aanslagen een ongekend vertrouwen in elkaar en in de overheid hebben. Ook het wantrouwen tussen blanken en zwarten en Hispanics bleek sterk gedaald. Alleen, ze waren volgens hetzelfde onderzoek ook nog méér televisie gaan kijken. Dus lijkt het er niet op dat de sterke emoties die mensen hadden na het zien van de ineenstortende wolkenkrabbers ook worden omgezet in daden. «Het was een window of opportunity om maatschappelijke betrokkenheid weer op de agenda te zetten. De beelden van de brandweermannen die de trap van het WTC op renden, hadden gebruikt moeten worden om duidelijk te maken dat mensen elkaar nodig hebben. Dat leiderschap kon of wilde de regering Bush niet opbrengen», zegt Putnam, schijnbaar nog altijd teleurgesteld. «Inmiddels zie je het vertrouwen al weer dalen. De regering verlaagt voor het eerst in de geschiedenis van Amerika in oorlogstijd de belasting voor de rijken. Dat is een slechte les in burgerschap.»

Practice what you preach. De in 1940 geboren hoogleraar bekeerde zich na zijn huwelijk tot het jodendom, onder de indruk van het drukke religieuze gemeenschapsleven dat zijn vrouw erop nahield. Hij onderhoudt websites, discussiegroepen en een intellectueel platform over sociaal kapitaal. Het is een combinatie van activisme en wetenschap die je in Nederland maar zelden tegenkomt. In de zwijg-of-ik-schiet-stijl die Amerikaanse onderzoekers eigen is, vuurt hij opgewekt zijn stellingen af. Putnam is een typisch voorbeeld van de Amerikaanse wetenschapper die door een combinatie van grootschalig en hoogwaardig onderzoek en een goede presentatie veel aandacht krijgt. Hij zet daarmee ook de agenda voor zijn Europese collega’s, hoezeer zij soms ook mopperen dat de problemen van de Verenigde Staten niet te vergelijken zijn met die van Europa. Putnam zelf haalt zijn schouders op: «Als er een speciale rol voor de Amerikaanse sociale wetenschap is, dan ligt dat niet aan de kwaliteit van mijn werk en zeker niet aan mijn presentatie. I mean, look at my face! De aandacht ontstaat omdat de Verenigde Staten een probleem hebben waar politici hier ook bang voor zijn. Blair vreest dat Engeland dezelfde dingen overkomt die nu in de VS gebeuren. Of dat terecht is, weet ik niet.»

Op zoek naar oplossingen legt Robert Putnam een optimistisch pragmatisme aan de dag dat in een eerder tijdperk «win-win» of «Derde Weg» zou hebben geheten. Persoonlijke verantwoordelijkheid om de ontwikkeling naar de totale leegte te keren, weegt zwaar in zijn analyses — mensen en instituties moeten tot inkeer komen. Televisiemakers moeten ophouden met alleen maar pulp uitzenden. Scholen moeten lokale dienstverlening door scholieren-vrijwilligers opzetten. Stedenplanners moeten met hun ontwerpen het forensen tegengaan. Op schrift maakt Putnam weinig woorden vuil aan het vertrouwen dat je kunt scheppen met een goede grondwet, met deugdelijke politici of nieuwe vormen van verantwoordelijkheid. Maar hij weigert toe te geven dat de overheid wat hem betreft een ondergeschikte rol speelt: «Er is ook in Amerika een duidelijke rol voor de staat. Veel vroegere succesvolle vrijwilligersorganisaties zijn in realiteit opgezet door bureaucraten die landbouwvoorlichting kwamen geven. De overheid kan via de belasting en via het onderwijs veel goeds doen. Maar ik ben absoluut niet alleen geïnteresseerd in de politieke consequenties van sociaal kapitaal. Het gaat me ook om de medische en sociale aspecten. Het is beter voor je gezondheid om te bowlen dan in een partij actief te zijn.»

De televisie is schuldig, én het verval van het gezin én de ongeremde groei van de grote stad. Tot overmaat van ramp heeft Robert Putnam veel vertrouwen in de opleving van kleine geloofsgemeenschappen als herstelmiddel voor de verbroken sociale verbanden. Hij reikt eventuele critici een overvloed aan materiaal aan om hem te kunnen betichten van conservatisme. Putnam: «Het is nonsens! Ik sta uitdrukkelijk aan de linkerkant. Mijn nadruk op sociaal kapitaal heeft niets conservatiefs. Je kunt het als elke vorm van kapitaal de goede en de foute kant op sturen. Het is terrein dat door de progressieven veel te lang genegeerd is.» Met zijn pleidooi voor hoge maatschappelijke activiteit om een grote diversiteit in stand te houden, zou de adviseur van ettelijke presidenten van de VS, van de Wereldbank en de CIA in Nederland makkelijk voor een inmiddels algemeen verfoeide multiculturalist kunnen worden gehouden.

Toch viel het de Amerikaanse geograaf Richard Florida op dat steden met een hoog sociaal kapitaal een weinig innovatieve economie bleken te bezitten. Een traditionele industriestad als Pittsburgh doet het heel goed als uitvalsbasis voor de door Putnam geprezen vrijwilligers, maar weet geen nieuwe bedrijvigheid aan te trekken. Nieuwkomers in alle soorten en maten voelen zich er niet thuis. Om iets te bereiken, moeten ze zich invechten in alle hechte bestaande structuren en daar hebben de architecten, kunstenaars, migranten, IT-ondernemers en intellectuelen helemaal geen zin in.

«Wat Florida over het hoofd ziet, is dat de innovatie de nieuwkomers trekt. Vervolgens daalt het sociaal kapitaal onvermijdelijk. Vertel mij wat behoudend is aan de volgende redenering: de laatste keer dat de Verenigde Staten een probleem van deze omvang hadden, was rond de vorige eeuwwisseling. Door de industrialisering raakten gezinnen onder druk en sneuvelden agrarische dorpsgemeenschappen. In antwoord op die omwenteling werd niet geprobeerd om meer squaredances of naaikransjes te organiseren, maar ontstonden organisaties als de scouts, het Rode Kruis, de Rotary. Ze zijn nu aan het inzakken. Dat is niet erg. Ik constateer dat de oude sociale verbanden sneuvelen en dat we dus nieuwe nodig hebben — niet dat we moeten herstellen wat we hadden.

Je vindt onmiskenbaar méér sociaal kapitaal in kleine buurten of op kleine scholen dan in grote steden. Maar dat soort buurtjes is vaak nogal homogeen — in een strikt Turkse wijk is de onderlinge band heel sterk, maar het contact met de buitenwereld nul. Om bruggen te slaan tussen dat soort groepen heb je ook grootschaligheid nodig. Een van mijn huidige case studies naar nieuwe vormen van sociaal kapitaal is een megakerk in Californië. Twintigduizend mensen wonen daar de mis bij! In zo’n kerk ontwikkelen ze aparte studiegroepjes en gebedsgroepjes, en zo ontstaat een cellenorganisatie, waaraan veel mensen tegelijk meedoen en toch persoonlijk contact houden. Dat is wel iets anders dan Greenpeace met zijn lobbykantoor in Washington. Klassieke Amerikaanse organisaties hebben zichzelf altijd opnieuw uitgevonden.»

Robert D. Putnam

Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community.

Uitg. Simon and Schuster, 540 blz., $ 26,-

Dit is een bewerking van een interview dat verschijnt in het decembernummer van het Tijdschrift voor de Sociale Sector