DUIZENDEN UREN bestudeerde Alberto Giacometti (1901-1966) zijn goedmoedig poserende broer Diego, zijn vrouw Annette, zijn minnares Caroline; hij tekende, schilderde en boetseerde zich een slag in de rondte, maar kwam er niet uit. Integendeel: hoe langer hij keek, hoe meer zo’n hoofd voor Giacometti een totaal onbekend object werd, zonder afmetingen. Hij verdwaalde in zijn onderwerp. Wat er met hem gebeurde is te vergelijken met de ervaring van westerlingen tussen Chinezen: hoe herken je ooit iemand? Giacometti had datzelfde, maar dan altijd, tussen iedereen.
In een hoofd kwam voor hem het hele universum samen, het toen, nu en ooit, beweging, stilstand, een totaal mensenleven, en dat alles wilde Giacometti zien te vangen. Niet meer en niet minder. Jean Genet was bevriend met de kunstenaar en poseerde vaak voor hem. Later schreef hij daarover: ‘Ik zit weer in zijn atelier, goed rechtop, onbeweeglijk, stijf en op een ongemakkelijke keukenstoel. Als ik me beweeg, zet hij me zonder iets te zeggen weer in de goede houding terug.’
Het maken van zijn werk was geen vrije keus maar een dwingende obsessie, zei de beeldhouwer er zelf over. En dan vond hij zijn werk ook nog een mislukking; het grijpen van het geheel bleef een onmogelijkheid.
Giacometti observeerde Genet, maar Genet keek terwijl hij model zat ook goed naar de verbeten kunstenaar: ‘Met zijn hoofd koppig naar voren gebogen en met in de hoeken van zijn mond harde lijnen van pijn, verdriet en teleurstelling. Een gezicht dat spijt uitstraalt: spijt dat het leven alleen maar een maalstroom is…’ Het is een wonder dat Giacometti niet kopje onder is gegaan.

In de Kunsthal Rotterdam zijn de richtingen te zien waarin Giacometti zich heeft bewogen. Een paar van zijn gekooide figuren, surrealistische beelden als Liggende vrouw die droomt, sculpturen zo klein als een lucifer en koppen groter dan de bezoekers. Uit de hand gelopen lang. Bustes met een berg als borstkas waarop een mannenhoofdje staat. Vrouwenlichamen zonder borsten, heupen en billen, en toch onmiskenbaar vrouwelijk.
Giacometti’s decennialange worsteling met zijn materie is zowel op doek als in brons goed zichtbaar. In de onrustig drukkende duimen die voor eeuwig zijn vastgelegd. In de woest getekende cirkelbewegingen rond een hoofd zodat er uiteindelijk een donker, bijna zwart gezicht staat, met een nauwelijks uitgewerkt lijf daaronder. In de koppen zelf, die soms niet eens een achterhoofd of oren hebben, laat staan haar.
Behalve op het probleem van de weergave van een figuur stuitte Giacometti gaandeweg ook op het verschijnsel ruimte. De ruimte die overal en om alles en iedereen heen is, mensen vormgeeft – of is het juist andersom? Hij keek naar iemand aan de overkant van een rivier en zag niet alleen die frêle gestalte, maar was zich tegelijkertijd verpletterend bewust van het enorme blikveld eromheen.
Het gevolg: zijn beelden werden smaller en smaller, met hoofden zo plat dat de neus er nauwelijks op paste. Uitgerekte verschijningen in onnoemelijk veel leegte. Dun, maar nooit zwak. Eerder taai, vooruit benend naar God weet wat, of stevig staand als bomen in een bos.

Een van zijn ontroerendste werken ontstond per toeval: Het woud. Giacometti zette wat afgekeurd werk terzijde bij elkaar om ruimte te maken voor nieuwe figuren. Enige tijd later viel zijn oog ineens op dat verloren groepje. Langere en kortere wezens op een steevast terugkerende enorme driehoekige voet, een kop op een onmogelijk smalle hals stekend uit een molshoopachtig bovenlijf. Giacometti keek en zag een bos, met lijven als stammen en oneindig veel frisse lucht daaromheen. Tekortschietend als eenling maar samen geslaagd.
Hoe ontevreden Giacometti ook bleef over zijn onvermogen om weer te geven wat hij zag, het positieve van de mislukkingen vond hij dat ze zijn onderzoek voedden en rechtvaardigden, en dat dat het werk als geheel ten goede kwam. ‘Eerst dacht ik dat ik dingen heel duidelijk zag’, probeerde Giacometti zich nader te verklaren, ‘maar de werkelijkheid ontglipte me.’
Zijn hoofd kon er niet bij. Maar hij heeft genoeg achtergelaten om, al is het maar tijdelijk, gelukkig van te worden.

Alberto Giacometti. Kunsthal Rotterdam,
t/m 8 februari. www.kunsthal.nl