Mijn oudste zoon kijkt graag naar filmpjes van een doodgewone jongen die Fortnite speelt. Althans, het is natuurlijk helemaal geen doodgewone jongen, het is Roy Beszelsen, beter bekend als blogger Royalistiq. Geboren in 1997. Het type dat iedereens buurjongen zou kunnen zijn. Knap, blond en aardig. Hij speelt het spel – een fantasierijke maar voor menig pacifistisch moederhart al behoorlijk schrikbarende parade van spervuur, salto’s en handgranaten – en zegt daar dingen bij. Op een bijna verbaasde toon, alsof het hem allemaal ook maar overkomt, het spelen, de explosies op het scherm, ja, het hele leven eigenlijk.

Als Royalistiq tegen een mede-gamer ‘Jeetje, wat zijn ze agressief man’ zegt, op die bijna-verbaasde toon van hem, terwijl de kogels hem om de oren vliegen, dan weet je: deze jongen heeft alles onder controle. Het is, zelfs voor iemand die zich nooit met Fortnite bezighoudt, vrijwel onmogelijk hem niet aardig te gaan vinden. Je bent voor hem, volautomatisch, zodra je dat beminnelijk blije hoofd op het scherm ziet verschijnen. Je bent voor hem omdat hij voor jou is. Juist wanneer hij een tegenstander neermaait. ‘O, gast, dit is lekker.’ Hij kan meer dan wij, hij weet meer dan wij, hij kan alles sneller dan wij – maar hij doet het allemaal uit onze naam. Zonder hem zouden we al lang gesneuveld zijn.

Royalistiq, legt mijn zoon uit, is zijn hobby geworden. Of nou ja, misschien wel zijn beroep. Of hij spéélt zijn beroep, maar dat doet hij dan heel overtuigend. Er gaan fikse bedragen in om, in de wereld van de bloggende gamer. ‘Als ze goed zijn’, legt mijn zoon uit, ‘worden ze in hun eentje een soort merk.’ Het deed me denken aan een proza-gedicht van Nyk de Vries, dat eigenlijk in zijn geheel op een tegeltje zou moeten worden afgedrukt – maar voor mensen die weinig tijd hebben werkt het ook om de slotzin uit het hoofd te leren. Het is gelaagd, wonderlijk en wijs – en de pretentieloze toon helpt daarbij. Alsof je getuige bent van een monoloog in een café, ergens buiten de hectiek van de stad. Een monoloog van een, op het oog, toch doodgewone jongen.

(Je zult maar een komkommer blijken in andijvietijd)

Groentekar

Het was vroeg in de ochtend. In de verte zag ik een groot zwart kruis, maar toen ik er min of meer met mijn fiets tegenaan knalde, bleek het een verkoolde boom te zijn. Ik ging zitten, pakte een flesje Fanta, mijn favoriete drank, en na ongeveer een kwartier zag ik verderop een kleine wagen aan komen rijden. Het was een groentekar. De bestuurder stopte, stapte uit en gooide de hele inhoud, al de bloemkolen, wortels, paprika’s en kroppen sla in de sloot. Versuft keek ik toe, hoewel ik begreep wat er gebeurde. Ik kende het van een vriend van me uit de showbizz. Alles wat je verkoopt dat ga je haten.

Lange tijd heb ik aangenomen dat ‘een merk worden’ een hachelijk streven was. Hoe gezond is het om jezelf ‘in de markt te zetten’? Hoe groot is de kans dat je hetgeen je bent niet meer los kunt weken van hetgeen je doet? (Je zult jezelf maar gaan verwarren met een product. Je zult maar een komkommer blijken in andijvietijd.) Maar ik vermoed inmiddels dat het, zeker voor wie er groot mee werd, allemaal een stuk genuanceerder ligt. Toen ik het gedicht van Nyk de Vries thuis voorlas wist mijn zoon direct waar ik op aanstuurde. Ik vroeg hem wat Royalistiq eigenlijk verkoopt, wanneer hij zijn potje Fortnite filmt en online zet. ‘Wat is het dat hij op een dag zou kunnen gaan haten?’ Het even vanzelfsprekende als terugkaatsende antwoord luidde: ‘Content.’