Wanneer je schrijver bent en je laat een foto van je eigen kop als een doden masker op de voorkant van het omslag van je boek zetten, is er natuurlijk wel iets aan de hand. Dan ging het je niet om het zoveelste geinige of zielige of belachelijke werk, zeker niet wanneer je je boek als ondertitel Geschiedenis van de wereld meegeeft en laat beginnen op pagina 666 en eindigen op pagina -5. Dit boek wil blijkbaar meer zijn dan een boek, en als je het gelezen hebt, besef je waar het schrijver Peter Verhelst misschien allemaal om begonnen was. Dit boek lijkt een woedebui. Woede over al die boeken die zich verliezen in pathetisch en esthetisch egocentrisch geneuzel, woede over de geschiedenis zelf, woede over zijn eerdere werk, woede over het kapitalisme, woede over over alles.
Merkwaardig is dat Verhelst dit boek nauwelijks laat afwijken van wat er gewoonlijk in dit genre verschijnt. Alles erin is opgewonden en overspannen. Daar kijken we niet van op bij literatuur die paranoia als start en eindpunt heeft en uitgaat van een complot op wereldniveau dat wij, gewone burgers en buitenlui, maar niet onder ogen willen zien. Kijk dan! Kijk dan! Zien jullie het dan niet! We krijgen, zoals dat hoort, een aaneenschakeling van de verschrikkelijkste achtervolgingen, ge daanteverwisselingen, martelingen, ver dwijningen, ziektes en zoektochten voorgeschoteld. Alles tot en met be kend uit werk van voorgangers als Edgar Allan Poe, H.P. Lovecraft, Ludlum, Isaac Asimov en meer recent van Chris Carter, de bedenker van de X-files- boeken en de gelijknamige televisie serie en van bijvoorbeeld Neil Stephenson (Cryptonomicon). Verhelst werkt met een ware waslijst aan veelbeproefde elementen uit het werk van deze voorgangers: geheimzinnige gebouwen waar het «gruwelijke»zich afspeelt, spionnen en dubbelspionnen, geflipte com puterdeskundigen, vermommingen, rare formules, geheimzinnige vi russen, outcasts et cetera. Ook citeert hij onbekommerd uit recente films, bijvoorbeeld uit The Matrix, het fameuze werk van de gebroeders Wachowsky. Het conglomeraat van verderfelijke gebouwen waar «het» allemaal gebeurt noemt hij «The Complex» en hij werkt, net als in de film, met het bestaan van schijnwerelden.
De zinnen erin zijn ondubbelzinnig, ze doen sterk denken aan het opgewonden jargon van het wat goedkopere sciencefictionboek. «Overal verspreid graven mannen zich een weg naar de oppervlakte. Blijven met de ogen vlak boven de grond zitten. Struiken. Vlees etende flora.» Of neem de zin die daarop volgt: «Enkele granaten in een put, een combinatie van licht en geluids frequenties die het zenuwstelsel vernielt.» Of helemaal op het einde: «De verwarring is totaal. Zowel op het plein voor het Zilverkleurig Complex, als in de ondergrondse zaal, als in het Complex zelf.» Dit zijn geen zorgvuldig uitgezochte voorbeelden, het hele boek bestaat, zo te zien doelbewust, uit weinig beeldend proza dat het niet zoekt in details, maar in snelle voortgang van het verhaal.
Ook de organisatie daarvan wijkt niet af van wat gebruikelijk is in dit genre. Verhaallijnen wisselen elkaar af, soms benadrukt via verschillende lettertypes, en komen ten slotte samen. Personages hebben symbolische na men als Rimbaud, Angel, Abel, Pearl, of ze dragen de namen van bekende historische figuren als Baruch Goldstein, Wafa Idriss, Phan Thi Kim Phuc, het verbrande meisje dat tijdens de Vietnamoorlog wanhopig over een weg rent.
Tijdens het lezen vroeg ik me steeds vaker af waarom Verhelst zo uitvoerig en onbekommerd alle clichés uit dit genre voorbij laat komen. Het hoort er natuurlijk bij in dit soort literatuur, dat snapte ik ook wel: kamparts Mengele, de film Space Odyssey, de naamgeving, de komst van de dag des oordeels, de Mossad, de zuivere liefde versus gemene en slechte liefde, het neofascisme, de name dropping, de geluidloze dood, de kibboets, de Palestijnen, de held als wees, de computer als schuldige, de mens als computer, de geheime formules, het kapitalisme als verdorven machine, ja zelfs de graancirkels, de zwarte gaten en de komende mutaties van het mensdom. Maar waarom verwerkte hij deze bekende elementen zo uitvoerig? Ik kwam er niet goed uit. Nieuw is misschien de zelfmedelijdende en messiaanse toon die door het boek walmt. Verhelst benadrukt keer op keer dat het verschrikkelijk erg is wat ons allemaal te wachten staat, als we tenminste niet snel iets doen nadat we het boek uit hebben. Soms zet hij het er letterlijk bij want hij wil ten koste van alles volledig begrepen worden. «Help me», staat er dan, of «ik heb dingen gezien». Zou Verhelst zichzelf als een profeet zien? De nieuwe Messias die alles doorziet? Het lijkt er soms wel op, zie de afbeelding op de voorkant, de opgewonden toon, zie het verhaal zelf.
Maar er is nog een mogelijkheid die me steeds reëler voorkwam. Deze ge woonlijk inventieve schrijver kreeg in eens genoeg van opgewonden literatuur die het zoekt in verhalende krachtpatserij en niets aan de verbeelding over wil laten. Er moest maar eens een eind aan komen, weg ermee. Dus be sloot hij tot het schrijven van een parodie die alle parodieën op dit genre overbodig moest maken. Wel knap om haar zo systematisch en uitputtend uit te werken.