
In januari 1639 liet Rembrandt zijn robuuste schilderij, De blindmaking van Simson, bij Constantijn Huygens thuis in Den Haag bezorgen. Eerder had de schilder in een brief het geschenk al aangekondigd. Hij wilde uit eerkentenissen geven aan Heer Huygens: een stuck (…) weesende 10 voeten lanck ende 8 voeten hooch. Als de persoonlijke secretaris van Frederik Hendrik was Huygens betrokken bij een serie van vijf schilderijen met taferelen uit het lijden van Jezus die de stadhouder voor zichzelf besteld had – het waren kleine schilderijen kennelijk voor particuliere devotie bedoeld.
De opdracht verliep met vertragingen. De eerste twee schilderijen, de kruisoprichting en de kruisafname, waren in 1633 gemaakt. Kennelijk heeft Huygens na enige tijd toen gevraagd hoe het met de andere drie schilderijen stond die besteld waren. Hoe die vraag Rembrandt bereikte is niet bekend. Brieven van Huygens aan Rembrandt zijn bijvoorbeeld nooit gevonden. Natuurlijk was er een enorm standsverschil. Ik denk niet dat de deftige diplomaat en dichter Huygens zomaar correspondeerde met gewoon een jonge schilder. Een topambtenaar aan het stadhouderlijk hof had voor zulke contacten natuurlijk allerlei personeel. Tussen Den Haag en Amsterdam was het met de schuit niet ver.
Er was dus wat gedoe, om redenen waarvan Rembrandt begin 1636 een korte brief naar Huygens stuurde waarin hij onderdanig liet weten druk te zijn met drie passij stucken voorts met bequaemheijt aftemaeken (…) een grafleggij ende een verrijsenis en een Heemelvaert Chrisstij. De selvijge ackoordeeren met opdoening en afdoeningen vant Chruijs Crisstij. Verder, aan het eind van de brief, schreef hij dat hij niet wilde naerlaeten (…) mijn heer te vereeren van mijn jonsten werck. Vermoedelijk ging het daarbij om enkele etsen. Dat was nog een bescheiden cadeau.
Intussen duurde het tot 1639 voordat alle vijf schilderijen goed en wel in Den Haag afgeleverd waren. Tot die tijd, en vanaf 1636, heeft Rembrandt zeven, veelal korte, brieven geschreven. Het handschrift is vrij helder. Pen met inkt. Hier en daar informeel ingevoegde correcties. Het is een soepel bewegend, voorzichtig schrift van iemand die weinig schrijft maar de hele dag aan het tekenen is. De brieven zijn zo bijzonder omdat ze direct uit de praktijk van het atelier komen. Taalgebruik en woordkeuze zijn zoals een schilder aan het werk praat: impulsief en geheel en al zonder deftigheid. Ze gaan over de gewone dingen in de werkplaats.
Op 12 januari 1639 verontschuldigt Rembrandt zich opnieuw voor vertraging. Het betreft de graflegging en een ander schilderij daer Chrisstus van den doode opstaet dat met grooten verschrickinge des wachters. Er was veel stuijdiose vlijt voor nodig om de uitdrukking daar goed te krijgen – in zulke kleine formaten bedoelt hij denk ik. Daar ging het om de meeste ende die naetuereelste beweechgelickheijt. Dat was hem nu gelukt, nu waren de schilderijen klaar zoals hij ze wilde, nu kon hij ze opsturen. Het is alsof Rembrandt vanuit zijn atelier aan het vertellen was hoe hij die kleine schilderijen in elkaar had gezet. Ook zegt hij nog, in diezelfde brief, dat hij Huygens een groot werk zal sturen, uit erkentelijkheid voor zijn bemoeienissen. Dat was De blindmaking van Simson. Huygens vond eerst dat hij zo’n groot geschenk niet kon aannemen. Maar Rembrandt wilde toch dees bijgaenden douck toesenden. In de brief erbij, eind januari 1639, gaf hij nog een advies mee: hangt dit stuck op een starck licht en dat men daer wijt ken afstaen.

Ik wilde Rembrandts handgeschreven woorden citeren – om dichter bij hem te zijn. De passage met de naetuereelste beweechgelickheijt bevatte een bepaalde uitspraak, over artistieke observaties in een atelier, die ik van andere schilders uit die tijd niet zo ken. Ik lees de woorden bij voorkeur letterlijk: het gaat om hoe het je lukt om kantige beweging op gang te krijgen, in licht en tegenlicht en waarheidsgetrouw – zoals in De blindmaking van Simson. In zijn compacte verteltrant was dat schilderij een doorbraak. Dat begreep Rembrandt ook. Het stond in zijn atelier toen hij in gesprek met Huygens was.
Ik stel me voor dat hij het schilderij aan hem wilde geven omdat hij met de dwarsheid ervan overweg zou kunnen. Als dichter van formaat was Huygens ook een kunstenaar. Hij, met zijn cultuur, kon begrijpen waarom juist zo’n schilderij op een starck licht moest hangen – dat wil zeggen in hard daglicht. Het schilderij zou er des te brutaler gaan uitzien. Zo met een hard licht was Rembrandt dit schilderij ook gaan zien. In zijn werk was een nieuw soort staccato realisme gaan ontstaan met scherp getekende, gewichtige contouren. In 1632 was er al een ets geweest, de Heilige familie, waarin de twee gestalten prachtig haaks gearrangeerd zijn. Op de voorgrond zit Maria die Jezus de borst geeft. Zij zit op haar gemak, een slof van haar voet gegleden, haar volle vorm in een vol helder licht. Verderop, rond Jozef in profiel, is wat minder licht. Dat is de realistische waarneming die ik bedoel. Je moet heel scherp kijken, vooral de hoofdlijnen in een figuratie doen ertoe.
PS Zie Horst Gerson, Seven Letters by Rembrandt, Den Haag, 1961. Rembrandts vijf schilderijen over de Passie bevinden zich nu in München, Alte Pinakothek. De blindmaking van Simson is aanwezig in de collectie van het Städel Museum in Frankfurt