Wie op zoek is naar geluk kan de zoektocht staken, met dank aan de wetenschap. Geluk zit in het voorhoofd vlak boven de ogen, in het hersendeel dat luistert naar de naam orbitofrontal cortex. Aan de linkerkant worden goede ervaringen beleefd, nare ervaringen veroorzaken activiteit aan de rechterkant. Bij gelukkige mensen is het linkerdeel van de cortex actiever, bij ongelukkige mensen de rechterkant. Ook de formule voor geluk is ontdekt: H=S+C+V.
Het is de voorlopige apotheose van een lange zoektocht, die grote geesten naar grote hoogten heeft gebracht – kerkhervormers, filosofen, Verlichtingsdenkers en vele anderen – maar waarom enkel bespiegelen en speculeren als je ook kunt meten? De filosofie en theologie van weleer worden nu onderworpen aan vragenlijsten en mri-scans, geluksdatabases en prikklok-onderzoeken. Onderworpen aan de wetenschap van geluk, door de beoefenaren van het nieuwe vakgebied gevat onder namen als Happiness Studies of Quality of Life Studies.
Het is een piepjonge wetenschap, pas eind jaren negentig als vakgebied voorgesteld door de Amerikaanse psycholoog Martin Seligman, die vond dat psychiatrie ten onrechte enkel ziektebeelden analyseerde. Waarom geen wetenschap van de geest die werkt zoals het hoort? Seligman boog die kritiek in de richting van bestudering van optimisme en menselijk geluk en doopte zijn vondst Positieve Psychologie – nog steeds een sterke variant in de richtingenstrijd over de benaming van het onderzoeksveld.
Die nieuwe wetenschap blijft open voor filosofische bespiegeling. Het Journal of Happiness Studies verwelkomt bijvoorbeeld bijdragen uit alle wetenschappelijke disciplines, zowel «empirische onderzoekingen van subjectief welzijn» als «speculatieve reflectie op het goede leven». De voorkeur lijkt evenwel duidelijk, zoals overigens overal in de naar erkenning hunkerende sociale wetenschappen. «Claims over geluk kunnen best waar zijn, maar ik wil ze gewoon onderzocht hebben, gemeten», zegt professor Ruut Veenhoven.
Veenhoven is een grote naam in Geluksstudies. Hij is hoogleraar aan de Erasmus Universiteit, oprichter van het Journal of Happiness Studies en beheerder van de World Database of Happiness. In dat online-archief worden alle belangwekkende metingen opgeslagen naar het geluk in de wereld, ingedeeld naar «distributieresultaten» (de distributie van geluk per land of persoonscategorie) en «correlatieresultaten» (het verband tussen geluk en factoren als inkomen, levensstijl en dergelijke). Iedereen kan erbij. De site wordt zo’n 150 maal per dag aangeklikt.
De registratie van dergelijke gegevens stelt Veenhoven in staat verregaande conclusies te trekken. Wie bijvoorbeeld nog steeds meent dat de moderne maatschappij de mens willoos maakt, vervreemdt, ontmenselijkt, of op wat voor manier dan ook ongelukkig maakt, kan met objectieve kennis worden bestreden: de laatste decennia is het geluk in de wereld explosief toegenomen. Veenhoven toont dat aan met simpel rekenwerk. Uit vragenlijsten die de laatste decennia zijn ingevuld, blijkt dat mensen in vrijwel alle westerse landen gelukkiger zijn geworden. Vermenigvuldig die toename van geluk met de toename in levensverwachting – mensen worden een stuk ouder – en je ziet een stormachtige toename in de hoeveelheid gelukkige levensjaren per inwoner, of in vaktermen, het aantal «Happy-Life-Years» (hly). In ontwikkelingslanden is het geluk stormachtig toegenomen, maar ook in het al moderne Westen blijft het aantal hly groeien – de enige uitzondering in het Westen is trouwens België, waar het aantal Happy Life Years daalde. Maar de geluksconclusies blijven niet beperkt tot de laatste halve eeuw. Zo beargumenteert Veenhoven in een andere studie dat de hedendaagse mens de gelukkigste ooit is. Zijn data tonen immers aan dat industrialisatie en modernisering meer geluk hebben gebracht, terwijl zijn bestudering van archeologische en antropologische literatuur uitwijst dat mensen vroeger ongelukkiger waren. Want zowel jagers-verzamelaars als landbouwers leefden korter dan wij, wat ook minder hly impliceert. Vooral landbouwers hadden het slecht: zij woonden in van nature onvrije samenlevingen, stelt Veenhoven, terwijl jagers-verzamelaars in egalitaire samenlevingen woonden en daarom nog relatief vrij waren. Conclusie: de mensheid kende een geluksdip bij de overgang naar de agrarische samenleving, maar het leven in onze moderne maatschappij is beter dan het ooit was. «Waarschijnlijk ook beter dan bij Adam en Eva», stelt Veenhoven. En het wordt alleen maar beter.
Veenhoven weet dat er veel scepsis bestaat over dit soort wetenschap. «Wij worden nu wel serieuzer genomen als wetenschappers, maar er blijft scepsis», zegt hij. «Je merkt de reserve bij het werven van onderzoeksgelden, in reacties van collega’s en als je wilt publiceren buiten de geijkte bladen.» Een eerste universiteitshoofd is overigens al om: de rector van het prestigieuze Wellington College in Groot-Brittannië wil zijn studenten gelukslessen meegeven, die moeten voorkomen dat zij workaholics worden die «het doel van het leven missen». Hij oogstte vooral hoon bij Britse columnisten.
De scepsis laat onverlet dat de eerste Nobelprijs al aan een gelukswetenschapper uitgereikt is: aan de Amerikaanse econoom Daniel Kahneman. Hij won de prijs in 2002 voor zijn inzicht dat de mens weliswaar economische keuzes maakt met een bepaalde verwachting, maar dat die achteraf vaak te positief of negatief was: het verschil tussen verwachting en ervaren nut. Kahneman paart dat laatste aan «objectief geluk», dat hij meet door proefpersonen te vragen hun dag «als een film» voor hun geestesoog af te draaien en vervolgens cijfers te geven voor hun gelukservaringen, de Day Reconstruction Method. Met behulp van deze methode wist de Nobelprijswinnaar wetenschappelijk vast te stellen dat mensen gelukkig worden van seks en vriendschap en ongelukkig van file-rijden en bij de baas komen.
Nog zo’n innovatieve methode kwam van de hand van een andere reus in de gelukswetenschap, Mihaly Csikszentmihalyi. Hij stuurde zijn proefpersonen met wekkers op pad, en liet hen telkens als die afgingen noteren wat ze deden en hoe gelukkig ze op dat moment waren. Die resultaten vormden de basis voor zijn theorie over Flow, «een zen-achtige staat van volledige eenheid» die mensen bereiken als ze geconcentreerd bezig zijn, en die een hoge graad van geluk meebrengt.
De grootste namen in het veld zijn doorgaans Amerikanen, die vaak bestsellers op hun naam hebben en regelmatig de indruk wekken zichzelf als gelukkigste en succesvolste mens op aarde te willen afficheren. Op hun persoonlijke websites staan ze vaak breed lachend afgebeeld, hebben een downloadsectie voor persoonlijke foto’s en succesinterviews of beschrijven in de derde persoon en met voornaam hoe perfect hun eigen leven wel niet is («David is a Seattle native, an all-weather bicyclist, and an avid noontime basketball player»). Het doel van hun inspanningen, zo geven de gelukswetenschappers in verschillende bewoordingen aan, is om met hun inzichten bij te dragen aan het verhoogde levensgeluk in de wereld.
Over belangstelling naar hun conclusies hoeven gelukswetenschappers sowieso niet te klagen. Integendeel, ze krijgen veel media-aandacht, vooral van lifestyle-bladen die hun lezers adviseren over levensgeluk. De belangstelling is zo groot, mailt de Nijmeegse hoogleraar psychologie Roos Vonk, als antwoord op een interviewverzoek, dat zij enkel nog tijdschriften te woord staat als die toezeggen dat zij het webadres van haar bedrijf voor psychologische zelfhulp afdrukken. Op die site wordt de bezoeker «persoonlijke groei zonder zweven» en «zelfkennis zonder navelstaren» in het vooruitzicht gesteld à 225 euro per workshop of honderd tot 180 euro voor «persoonlijke coaching».
Gelukswetenschappers bezwijken wel vaker voor de neiging om te oogsten op de markt voor hulp bij geluk, al staat dat op gespannen voet met zowel de wetenschappelijke pretenties van het vakgebied als met enkele algemeen aanvaarde conclusies daarbinnen. Zo concludeerde geneticus David Lykken uit onderzoek dat mensen hun hele leven rond hetzelfde geluksniveau blijven zweven, hun genetisch bepaalde happiness-setpoint waar ze door mee- en tegenvallers in hun leven slechts tijdelijk boven of onder worden getild. Maar hij schreef vervolgens wel een zelfhulpboek met tips om gelukkiger te worden (of, in zijn woorden, «het beste van je happiness-setpoint te maken»), inclusief het recept van zijn lievelingstaart.
Een algemeen aanvaarde theorie in de gelukswetenschap is dat geld gelukkig maakt, maar enkel tot een bepaald inkomens- en consumptieniveau. Het startschot voor de discussie kwam in 2000 van de Amerikaan Robert Lane, die in zijn vaak aangehaalde boek The Loss of Happiness in Advanced Market Democracies stelde dat het geluk in de Verenigde Staten sinds de Tweede Wereldoorlog daalde en dat andere rijke landen hetzelfde pad zouden volgen. Lane’s conclusie wordt nu door de meeste collega’s van de hand gewezen. De consensus is dat overal ter wereld rijken gelukkiger zijn dan armen, maar dat na het bereiken van materiële veiligheid de verwachtingspatronen en jaloezie van mensen zich aanpassen aan hun inkomen. Of, om in gelukswetenschappelijke termen te blijven, bij een bepaalde inkomensgrens bereiken mensen hun geluks-setpoint en brengt geld geen geluk meer.
Deze bevinding blijkt een bruikbare zweep voor zelfkastijding door cultuurpessimisten en andere progressieven onder de gelukswetenschappers die het consumentisme van de westerse mens beklagen. De implicaties zijn ook groot. Dat geld enkel helpt tot een bepaald inkomen betekent namelijk dat overdracht van rijkdom van rijk naar arm per definitie een enorme toename van de hoeveelheid geluk met zich meebrengt, van een aalmoes tot een herverdeling op wereldschaal. Welke betere reden voor hogere belastingen en ontwikkelingshulp kan er zijn?
Dit utilitaristische argument dook dan ook al snel op in de hipste vleugel aller arbeidspartijen, het Britse New Labour. De Londense hoogleraar economie en geluksgoeroe Richard Layard beschreef in zijn Happiness: Lessons from a New Science een «hedonistische tredmolen» waarin mensen maar blijven rennen zonder gelukkiger te worden: de Japanners die vijf maal zo rijk zijn als in 1950 maar niet gelukkiger, de Amerikanen die dubbel zo rijk zijn als dertig jaar terug maar even gelukkig. In die molen moet zand, vindt Layard, en hij rekende direct maar voor waar het gelukspunt in westerse landen ligt: rond de vijftienduizend dollar per jaar. Daarboven mag het mes er diep in, stelt New Labour nu met wetenschappelijke basis, en van de opbrengst kan de regering meteen tienduizend psychologen inzetten die de Britten uitleggen dat geld en carrière hen niet gelukkiger maken en langer slapen en vrijwilligerswerk wél.
De kruisbestuiving tussen politiek en gelukswetenschap is overigens al ouder. Nog voor economen zich op geluk hadden gestort, stelde de heerser van het Himalaya-koninkrijkje Bhutan, Jigme Singye Wangchuk, al voor de internationaal gehanteerde welvaartsstandaard Bruto Nationaal Inkomen te vervangen door Bruto Nationaal Geluk (bng). Hij had zeker een punt, want Bhutan bungelde onder aan de wereldranglijst tussen straatarme Afrikaanse landen terwijl in zijn bergstaatje veel minder nood werd geleden. Het veel hogere landbezit en voedselteelt voor eigen gebruik onder zijn burgers kwamen in geen economische statistiek voor, stelde de koning, en bovendien waren zijn inwoners ontzettend gelukkig en moreel en cultureel ontwikkeld.
Het idee kreeg enthousiaste cultuurkritische aanhang in het Westen en een bng-conferentie in de Bhutaanse hoofdstad Thimpu trok twee jaar geleden 82 internationale deelnemers die in het gesloten bergstaatje de westerse fixatie op consumptie beklaagden. Zij verzuimden overigens de geluksvraag voor te leggen aan leden van de Nepalese minderheid in de kampen aan de zuidgrens, of in de heuvels rond Thimpu, waar ik ooit een groepje Nepalezen trof die er, op de vlucht voor het cultuuroffensief van de koning, de vrijheid zochten om broeken te mogen dragen en hun eigen liederen te zingen. De koning en zijn bewonderaars dachten ook vast niet aan de tot dwangarbeid veroordeelde gevangenen die ik in het oosten van het land met sloophamers en aan de voeten geketend stenen zag breken, zoals de Daltons in Lucky Luke.
Indien zij ervan op de hoogte zijn, tellen gelukswetenschappers dit soort onvrijheid overigens wel degelijk mee in geluksberekeningen. Of zoeken er oorzaken in voor ongelukkigheid, bijvoorbeeld bij de bedroevend lage geluksscores van de onder Robert Mugabe levende Zimbabwanen. Ongemakkelijke bevindingen vinden ook moeilijker ingang dan de geld-maakt-niet-gelukkig-conclusie. Zo stellen sommige wetenschappers dat de mens biologisch geprogrammeerd lijkt voor ongeluk. De Amerikaanse hoogleraar psychologie Jonathan Haidt schrijft bijvoorbeeld in The Happiness Hypothesis dat evolutie ervoor heeft gezorgd dat de mens zorgelijk ingesteld is geworden, angstig, voorzichtig. Dat bood vroeger immers een overlevingsvoordeel boven zorgeloosheid: tijdens het grootste deel van de menselijke geschiedenis – onder vuur van allerlei bedreigingen – had de passieve somberaar meer kans oud te worden en zijn genen door te geven dan de ondernemende levensgenieter.
Ons brein is door het evolutionair uitzuiveren van de onbezorgde exemplaren van de mensheid nu negatief ingesteld. «Reacties op dreigingen en ongemakken zijn sneller, krachtiger en moeilijker te onderdrukken dan reacties op mogelijkheden en gemakken», concludeert Haidt. Als een vriend dus onverwacht aan een arm trekt, trekken wij die eerst verschrikt in voordat we hem herkennen en begroeten. Dat kan ook niet anders: de meeste gegevens die het brein binnenkomen, worden eerst door de amygdala geleid – een hersendeel dat de impuls om te vluchten of vechten beheert – voor de informatie verder wordt geleid.
Dat ongeluk in onze genen zit, is een slecht te slijten idee in de zelfhulphoek van de boekwinkel. Maar onze biologische geschiktheid voor geluk is gelukkig nog onderwerp van debat. Sommige wetenschappers beweren bijvoorbeeld dat de evolutie juist leidt tot steeds gelukkiger mensen, omdat die prettiger gezelschap zijn en daardoor aantrekkelijker voortplantingspartners. De nukkige mens zou volgens die theorie ten onder gaan in de survival of the happiest.
Weer andere wetenschappers menen dat geluk in de honderdduizenden jaren oude geschiedenis van de mens tot enkele decennia geleden een volstrekt irrelevante eigenschap was en dan ook nog slechts in bevoorrechte delen van de wereld. Zo stelt de Amerikaanse historicus Darrin McMahon in Happiness: A History dat het hele concept van geluk betekenisloos is voor iemand die geheel geconsumeerd wordt door zijn strijd om overleving en die van zijn nageslacht. Pas als die gewaarborgd is, aldus McMahon, begint geluk ertoe te doen.
Maar dit is volgens de laatste neurowetenschappelijke inzichten gelukkig toch veel te pessimistisch. Want één ding heeft onderzoek van de orbitofrontal cortex, het deel van de hersenen waar geluk wordt ervaren en de mens de mogelijkheid voor plezier of tegenslag beleeft, wel aangetoond: geluk is essentieel voor ons. Wat verlies van het vermogen tot geluk betekent, kan namelijk worden bestudeerd bij patiënten wier cortex is beschadigd. Zij kunnen zaken die op hun pad komen enkel nog rationeel afwegen, zonder een prettig of vervelend gevoel te hebben bij de verschillende uitkomsten.
Wie een dergelijke koele denkkracht aantrekkelijk lijkt, komt bedrogen uit. Zulke patiënten «blijken niet meer in staat simpele beslissingen te nemen of zichzelf doelen te stellen en hun leven loopt op de klippen», schrijft Jonathan Haidt: «Als zij naar de wereld kijken en denken: wat zal ik nu doen?, zien ze tientallen keuzes, maar zonder gevoel erbij zien ze geen reden waarom ze de ene of de andere keuze zouden maken.»
Over de belangrijkste vraag kan de zoekende mens dus tenminste gerust zijn: geluk heeft wel degelijk zin.