Stedenbouwkundige Riek Bakker kan smakelijk vertellen over de vele werkrelaties uit haar lange loopbaan. Zoals over een wet houder die tijdens een project geheel in strijd met de regels voor zichzelf een huis liet bouwen binnen de muren van een grote schuur in zijn achtertuin. De bedoeling was, zo vertrouwde hij haar met glimmende ogen toe, dat als de bouw voltooid was het huis van de ene op de andere dag te voorschijn zou komen van achter de schuurmuren. «Eigenlijk vond ik het wel een enorme bak, maar ik kon het me niet permitteren om hem te steunen. Het is een van de weinige keren geweest dat ik tijdens een project ben afgehaakt. In het algemeen haat ik conflicten en ruzie.»

Frauderende bouwondernemers, weerbarstige Haagse en lokale politici, boze burgers op inspraakrondes en polderende bestuurders: Bakker laveert er al jaren handig tussendoor. Bemiddelen en onderhandelen leerde ze al heel jong, toen haar vader plotseling overleed en zij als enig meisje tussen zeven broers stootblok werd tussen moeder en de kinderen. In haar visie is ze vaak onconventioneel, maar wel glashelder. Haar stijl van communiceren kenmerkt zich als rechttoe, rechtaan. Bij alle opdrachten tracht ze eerst de verschillende partijen op één lijn te krijgen: «Het gaat altijd om kolossale belangen die soms diametraal tegengesteld zijn. Het zijn ingewikkelde processen met een hoog abstractieniveau. Het vereist dus een groot inschattingsvermogen om te voorzien wat op korte en lange termijn langs de pijplijn allemaal wordt beïnvloed. Ik probeer daar altijd dwars doorheen te kijken. Ik zit helemaal in het voorstadium van het proces en probeer een gezamenlijk gevoel van urgentie te creëren. Niet eindeloos rond kakelen, maar met z’n allen aan de slag gaan.»

Bakker, van oorsprong tuin- en landschapsarchitect, heeft als directeur van het prestigieuze BVR-kantoor voor strategische stedenbouw aan de wieg gestaan van tientallen innovatieve projecten. De herinrichting van het centrum van Helmond, de Veenkoloniën in Drenthe en het oude Philipsterrein in Eindhoven, de inrichting van Almere en de Kop van Zuid in Rotterdam, de plannen voor een Zuiderzeelijn diagonaal door Nederland, de vestiging van de grootste Vinex-wijk Leidsche Rijn, het UCP: noem een drastische ruimtelijke ingreep in Nederland of Riek Bakker heeft de plannen bedacht en begeleid.

Ze wordt de Hollandse stedendokter genoemd, of de regisseur van Nederland-in-verandering. Felix Rottenberg betitelde haar twee weken geleden tijdens de feestelijke presentatie van het boek BVR NL ruimte en regie, ter ere van haar zestigste verjaardag en het tienjarige jubileum van BVR, als «de nationale weerstandbreker».

In alle publicaties over haar werk wordt gerefereerd aan haar imago van stoere pot tussen machtige mannen en steevast volgt een beschrijving van haar uiterlijk: een stevige vrouw in een zwart maatpak met daar onder een overhemd, op zwarte gymschoenen en trekjes nemend van een dikke heren sigaar. «Zo stoer ben ik niet, hoor. Iedereen denkt altijd dat ik het klusje wel even zal klaren, maar het kost me allemaal gigantisch veel energie», zegt ze in haar werkkamer aan de Nieuwe Waterweg met uitzicht op de Kop van Zuid, het meest geslaagde en door haar persoonlijk meest geliefde project in haar loopbaan.

De titel van het jubileumboek (met daarin ook schitterende foto’s van het maakbare Nederlandse landschap) is veelzeggend: BVR is Nederland. In de hoge hal van het bureau zitten tientallen planologen en stedenbouwkundigen achter hun pc’s en tekentafels te werken aan de toekomst van BV Nederland. Daarbij moeten we volgens Bakker drie ontwikkelingen in de gaten houden: «De landbouw, van oudsher de motor van ons landschap, verdwijnt in hoog tempo. Vroeger bepaalde de agrarische sector ons landschap met koeien in de wei en gewassen op de akkers, zoals we dat kennen van onze Hollandse meesters. De actuele vraag is wat daar nu voor in de plaats komt. De revolutie van ons landschap is in volle gang. Minister Veerman is bezig met deze omturn: verdeling van grond over biologische boeren, een slinkend aantal grote agrarische ondernemers en een deel dat puur recreatief zal zijn. Ten tweede: de Brusselse regelgeving heeft meer invloed op onze ruimtelijke ordening dan de Haagse. Als de nationale politiek zich dat niet razendsnel realiseert, dan verzwakt onze internationale economische concurrentiepositie. We zouden veel meer geldstromen uit Brussel onze kant op moeten trekken. Onze geografische positie binnen Europa is niet briljant: we liggen met onze rug naar zee, waardoor grensoverschrijdende projecten minder urgent lijken te zijn. En die houding hangt samen met het derde punt: de economische positie van Nederland binnen Europa is mede afhankelijk van de infrastructuur om ons heen. Het is bijvoorbeeld van essentieel belang dat de Zuiderzeelijn er snel komt. Die biedt vanuit de Randstad via Groningen en Friesland aansluiting met Scandinavië, Duitsland en Polen. Deze drie onvermijdelijke ontwikkelingen vergen een krachtige visie.»

Die visie staat volgens Riek Bakker in de nieuwe Nota Ruimte van Vrom-minister Sybilla Dekker. «Heerlijk, wat een verfrissing», bejubelt Bakker het rapport, dat vorige maand is verschenen en in de media door allerlei deskundigen tot de grond werd afgekraakt. In essentie komt het erop neer dat aan de randen van het Groene Hart huizen mogen worden gebouwd, om «economische mogelijkheden een kans te geven». Er zijn niet meer, zoals bij de Vijfde Nota van Pronk, ordeningskaders met rode en groene cirkels rond steden, dorpen en landschappen. De Rijksoverheid wordt de bewaker van de grote lijnen, de lagere overheden krijgen op hoofdlijnen meer bevoegdheden. Het idee is dat decentralisatie de dynamiek zal vergroten.

Volgens critici breekt Dekker wel heel grof met de traditie van onze ruimtelijke ordening en zal straks groen plaatsmaken voor steen. De Randstad, de driehoek tussen Rotterdam, Amsterdam en Utrecht, wordt een urbaan conglomeraat met in het midden een miniparkje. De lokale overheden zullen met marktpartijen in een één-tweetje uit zijn op zo veel mogelijk lucratief bouwen. Het laatste beetje landelijke schoonheid wordt in de komende jaren verkwanseld.

Riek Bakker: «De discussie over het Groene Hart wordt niet gehinderd door enige kennis over de complexiteit van ruimtelijke ordening. Een leger aan professoren, economen en andere deskundigen geeft een mening over de voordelen en de nadelen van een bepaald project. Het voedt een bijna natuurlijk wantrouwen tussen marktpartijen en publieke overheden. Het roept over en weer sentimenten op: die marktpartijen zijn alleen maar uit op geld en gewin en de lokale overheden liggen continu dwars. Ik vind in het algemeen dat te veel vanuit een one-line-visie wordt gedacht.

We moeten gewoon erkennen dat het oude beleid niet heeft gewerkt. Ondanks strakke sturing vanuit Den Haag zijn er jaar in, jaar uit stukjes grond ingepikt via lobby’s tussen lokale bestuurders en projectontwikkelaars. Alle wethouders worden opgewonden van bouwen, iedereen wil iets neerzetten. Het Groene Hart is kilometer voor kilometer opgeknabbeld en bestuurlijk weggerommeld. Dekkers plan getuigt van realisme, van nuchter verstand. De essentie van haar nota is dat ze op rijksniveau op zich neemt wat ze kan en moet doen: nationale landschappen en gebieden voor verstedelijking aanwijzen en inzetten op infrastructuur en water. Maar ze beseft dat als er zaken gerealiseerd moeten worden, dit altijd op lokaal niveau moet gebeuren. Om niet alles door de gemeenten te laten bepalen, bindt ze de provincies als een kat op het spek, zodat deze organen in plaats van verdeel-en-heers toe te passen aan de slag moeten om gemeenten en markt samen te bundelen en te laten samenwerken.

Als ik op zondag langs de Amstel wandel, buiten de bebouwde kom van Amsterdam, zie ik een file van fietsen en auto’s langstrekken. Het geeft aan hoeveel mensen behoefte hebben aan lucht, ruimte en groen. In ons volle land is iedereen gebaat bij een goede verhouding tussen de stedelijke en de vrije ruimte. Zowel uit het oogpunt van het leefmilieu als van het economisch belang. Ik zie dit besef terug in Dekkers nota. Ze is zowel sturend als beschermend. De besluitvorming liep onder haar voorgangers vast in een grote strooppot.»

Riek Bakker illustreert haar weerstand tegen de rigide houding van de oude Haagse politiek met een voorbeeld: «Pronk reed over de A2 ter hoogte van Den Bosch en wees met zijn armen horizontaal door de lucht zwaaiend naar een stuk land waarvoor hij de opdracht gaf het onbebouwd te laten. Na twee jaar steggelen moest hij hierop terug komen. Hij wilde iedere meter onder controle houden. Ook hield hij niet van interdepartementale samenwerking. Maar hij heeft het sturingsproces niet in de hand weten te houden. Dekker kiest voor een integrale benadering; ze wil samen met haar collega’s op Landbouw en Economische Zaken de ruimte inrichten.»

In de hoogjunctuur van de jaren negentig kreeg Bakker geen opdrachten van de rijksoverheid, omdat Pronk het niet kon uitstaan dat Bakker iets in de Zuiderzeelijn zag. Wel kreeg ze opdrachten van combinaties van provinciale, lokale en marktpartijen, waar door BVR uitgroeide tot een florerend bedrijf met een sterke reputatie. Voordat Bakker BVR oprichtte, was ze directeur Stadsontwikkeling (1986-1991) en directeur Dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting (tot 1993) in Rotterdam. Onder een PvdA-bestuur wist ze voortvarend de Kop van Zuid uit de grond te stampen. De stad werd via de beroemde Zwaan-brug als het ware over het water heen getild. «Het was een combinatie van doortastende bestuurders en een sterk gevoel dat de stad economisch te eenzijdig afhankelijk was van de haven. Toen we indertijd de eerste voorstellen lanceerden over de ontginning van dit gebied riep iedereen bèè en boe en wilde iedereen het liever bij het oude laten: een braakliggend terrein. Inmiddels is bekend hoe levendig en veelzijdig zich dit stukje Rotterdam heeft ontwikkeld.»

Bakker wil daarmee vooral zeggen dat niet gedacht moet worden dat de stroperige besluitvorming aan de PvdA ligt. Veranderingen hebben volgens haar niets met partij politiek te maken maar alles met personen die kunnen aanpakken en die inzien dat niet-kiezen leidt tot achteruitgang. Toch zegt ze even later: «De PvdA denkt over de inrichting van de ruimte veel te simplistisch en uiteindelijk te veel vanuit een utopische theorie. Voor ruimtelijke ordening moet je pragmatisch zijn.»

Bakkers hart klopt links, maar in haar beroep is ze een nuchtere realist. Sociaal bewogen is ze altijd geweest — sinds haar vroege jeugd in Meppel — en ze laat zich graag uit over onrecht in de samenleving, zoals over de «schandalige manier waarop asielzoekers het land uit worden gezet» of over «de benepen, doorgeslagen discussie over allochtonen en veiligheid».

Ze vertelt ook hoe groot de schok was toen Balkenende I aantrad. De politieke wisseling van de wacht ervoer zij als stedenbouwplanner aan den lijve. Bestuurlijk Nederland maakte pas op de plaats. Veel opdrachten vielen van de ene op de andere dag weg of werden op de lange baan geschoven. De economische dip maakte de verlamming compleet.

Riek Bakker: «We kunnen nu constateren dat er een einde is gekomen aan een periode van bestuurders die groots en meeslepend projecten willen neerzetten. Dat begon allemaal in de jaren zeventig: met massieve masterplannen konden bestuurders sturing geven aan sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Stedenbouw en ruimtelijke ordening was het stokpaardje van idealisten. Daar wil ik echter geen kwaad woord over horen. Ik heb daar zelf in Rotterdam met veel plezier en succes leiding aan gegeven. Maar iedere periode creëert behoefte aan andere projecten. Het is een pendulebeweging. Nu is het beleid gericht op kleinschaligheid en de korte termijn. Iedereen wil over vier jaar afgerekend kunnen worden op de beloofde prestaties. Deze mentaliteitsomwenteling had ook voor ons enorme consequenties. Onze werkwijze is juist gestoeld op de lange adem, op langetermijnveranderingen.»

Het leidde ertoe dat BVR na tien vruchtvolle jaren dreigde kapot te gaan. Bakker dacht somber: waar moet ik de energie vandaan halen om het hele circus weer overeind te halen? Na lang beraad besloot ze dat stoppen geen optie was. Ze voelde zich verantwoordelijk voor haar 25 werknemers, die «met hun gezinnen afhankelijk zijn van het werk hier». Er werd een tweede, inhoudelijke directeur — Hilde Blank — aangetrokken om Bakker meer lucht te geven. En ze ging de boer op: een rondje praten met de fracties van alle politieke partijen, met bestuurders en private partijen. Voorheen kwamen de opdrachten vanzelf naar BVR toe, nu ging Bakker erop af om ze binnen te slepen: «Wij dwongen onszelf tot aanpassing. We moeten in de toekomst kunnen switchen tussen de wens om snel te scoren en de blijvende noodzaak van structurele projecten op lange termijn.»

Dat BVR een omslag heeft gemaakt naar het nieuwe pragmatisme blijkt vooral uit de positieve houding ten aanzien van Dekkers Nota Ruimte. Het is de vraag wie zich aan wie heeft aangepast. De strekking van de nota lijkt geïnspireerd te zijn op een studie van BVR van drie jaar geleden. In Samen, anders, beter staat onder meer het principe van de ontwikkelingsplanologie geformuleerd: planvorming voor ruimtelijke ordening waarbij wordt uitgegaan van een nauwe samenwerking tussen overheden en maatschappelijke organisaties in de regio. Het proces moet niet sterk van bovenaf worden gestuurd, maar juist van onderaf. Alle belanghebbenden moeten in een pril stadium van de besluitvorming meepraten over de grote lijnen. Deze gedachte van ontwikkelingsplanologie vormt nu de kern van Dekkers koers voor de komende vijftien jaar.

Riek Bakker: «Ik vind altijd al dat we integraal, conceptueel moeten denken, en niet vanuit belangen uit het eigen straatje. De kaasstolp moet er vanaf. Je moet de dingen regelen die noodzakelijk zijn, de rest moet je flexibel laten. Ik heb nooit geloofd in blauwdrukken. Overheid en projectontwikkelaars kunnen heel goed samenwerken, als ze maar de kans krijgen. De kritiek van tegenstanders is gebaseerd op angst. Ik bepleit: kom allemaal eens uit je hol in plaats van te bewaken, beheersen en controleren. Polderen is en blijft voor ruimtelijke ordening essentieel, zoals vroeger waterschappen ook gedwongen waren collectief te denken. Ik zeg nadrukkelijk: als Nederland moet je blijven ondernemen, op grote schaal en met een krachtige visie.

We raken onze scheepvaart en zware industrie kwijt en de landbouw verdwijnt. Daar komt de vlucht naar lagelonenlanden ook nog bij. Er is dus des te meer reden om infrastructurele werken op de agenda te blijven zetten. Maar ik weet ook zeker dat als je een enquête zou houden onder de Nederlandse bevolking niemand ons schaarse beetje groen wil opofferen. Dus waar is al die angst voor nodig? Ik ben heus niet bang dat het groene gebied door lokale Pronkjes nog veel meer dan vroeger zal worden weggerommeld. Of dat, nu de ruimtelijke ordening dienstbaar wordt gemaakt aan de economie, ons groen vogelvrij is verklaard. In de 21ste eeuw gaat het om lokale netwerken tussen wonen, werken, mobiliteit en recreatie, maar ook gaat het erom de Nederlandse concurrentiepositie binnen de Europese infrastructuur sterk te maken. Als we blijven hangen in het oude sjabloon missen we de boot.»