
Even lijkt het groene paradijs te zijn gevonden. Om de zoveel meter duikt in deze Berlijnse wijk weer een nieuwe winkel met bio-producten op, van brood tot cosmetica. Te koop staande huizen worden aangeprezen met ‘energiezuinige bouw’. Het afval wordt in ieder huis gescheiden door middel van een gecompliceerd systeem van ten minste vijf verschillend gekleurde vuilnistonnen.
In dit deel van de Prenzlauer Berg, waar voornamelijk goed verdienende jonge gezinnen wonen, is te merken waarom het land in milieubewuste kringen als een voorloper in Europa wordt bejubeld. En ook: hoe men zich er graag voor op de borst klopt. ‘De enige vorm van patriottisme die de Duitsers zich echt durven toe te staan’, grinnikt historicus Frank Uekötter, specialist op het gebied van de Duitse omgang met milieuvraagstukken.
Maar, zegt Uekötter met enig sarcasme, terwijl hij door het raam naar buiten wijst, er staat hier wel een dikke suv geparkeerd, berucht om het hoge brandstofverbruik. Ook diverse leden van het zogenoemde Bio-Bürgertum pronken graag met een fikse auto, dat andere belangrijke deel van de Duitse identiteit. Deze keer is hij van Mercedes, maar hij had ook van Audi, bmw of Volkswagen kunnen zijn, het bedrijf dat kort geleden in opspraak kwam door gesjoemel met de metingen van uitlaatgassen. De Duitse auto-industrie, notoir laat met elektro-mobiliteit, staat niet bepaald bekend om moderne milieuvriendelijkheid.
Sinds Frank Uekötter in het buitenland woont, vallen hem de paradoxen van het groene Duitsland nog meer op dan vroeger. Hij is dit weekend even terug in zijn geboorteland. Sinds twee jaar werkt hij aan de Universiteit van Birmingham, met als specialisatie environmental humanities, geesteswetenschappelijk onderzoek rondom het milieu. Voor historici is het niet de gewoonte zich over heden of toekomst uit te spreken, maar Uekötter doet dat in zijn laatste boek The Greenest Nation? A New History of German Environmentalism wel.
In Engeland, waar het milieu een veel kleinere rol in het publieke debat speelt, wordt hij opvallend vaak aangesproken op de reputatie van Duitsland als ‘gidsland’ op milieugebied. Het einde van de kernenergie en de daarmee verbonden overstap naar duurzame energie wordt het vaakst als voorbeeld aangehaald. De zogeheten Energiewende is naast Kindergarten, Angst en Blitzkrieg zelfs een begrip in de Engelse taal geworden.
De Energiewende wordt in het buitenland meestal verklaard als een gevolg van de ramp in het Japanse Fukushima in 2011, zegt Uekötter. ‘Volledige onzin’, noemt hij deze verklaring. De ramp was de aanleiding, maar de beslissing op zichzelf is niet los te zien van een lange traditie, zegt hij. Want zo gaat het steeds in de Duitse omgang met het milieu. Er is telkens een samenloop tussen een langere traditie en plotselinge, toevallige momenten.
Dat betekent echter ook dat een succesvolle groene Duitse toekomst allerminst vaststaat. Anno 2015 wordt er vanwege de hoge kosten in Duitsland bijvoorbeeld al over een ‘crisis van de Energiewende’ gesproken. De vraag rijst dan ook of er van Duitsland inderdaad wel wat geleerd kan worden. Om die vraag te beantwoorden, is het volgens Uekötter zinvol eerst in het verleden te kijken. Want waar komt het Duitse groene bewustzijn eigenlijk vandaan?
In het Duitse publieke debat wordt hier al jaren graag over gereflecteerd. De emoties kunnen immers hoog oplopen. Zo werd er direct na de ramp in Fukushima, duizenden kilometers verwijderd, op de Duitse tv serieus gediscussieerd of de vis op de sushi in de eigen steden nu ook besmet was. Ook werden er ineens enorm veel geigertellers verkocht. In Nederland, Engeland of Frankrijk zouden dergelijke reacties ondenkbaar zijn geweest.
Als verklaring hiervoor duikt regelmatig het begrip German Angst op. Het is een oorspronkelijk Amerikaanse term, afkomstig van voorstanders van kernenergie, die de Duitse opwinding erover belachelijk wilden maken. Opvallend is echter dat hetzelfde sentiment door voorstanders ook positief kan worden uitgelegd. ‘Angst zou ik het niet willen noemen’, zo zei de vorige minister van Milieu in een debat over de Energiewende, ‘liever een vorm van behoedzaamheid.’ Hiermee wordt het groene denken dus verklaard met een soort algehele behoedzaamheid in de Duitse cultuur tegenover de onbeheersbare krachten der natuur.
Sommige auteurs leggen de oorsprong van de Atomausstieg daarom helemaal aan het begin van de negentiende eeuw. De negentiende eeuw was de tijd dat de Duitsers de natuur begonnen te verheerlijken; de dichters en denkers zagen in het bos de kern van de Duitse ziel. Het Duitse volk was vanaf dat moment ‘een Germaans bosvolk’, met alle cultussen en gevoeligheden die daarbij horen. ‘Onze atoomangst werd geboren in de Romantiek’, staat er te lezen in de bestseller Deutschland Verstehen. ‘Nieuwsgierigheid, de wil tot weten en de daarbij behorende twijfels, leidde tot deze gevoeligheid die ons vandaag ook nog kwelt.’ Veel van de dichters waren niet voor niets ook natuurkundigen, schrijft de auteur. Ze bewonderden de natuur en de techniek, maar kenden ook de gevaren, die ze in hun poëzie beschreven. In iedere vooruitgang zit een duistere kern, zo maande Goethe, jarenlang directeur van een bergmijn, duidelijk in Faust.
Frank Uekötter houdt zich liever ver van deze verklaringen, al geeft hij toe dat deze visie op de natuur een rol speelde in de identiteitsvorming. Het daadwerkelijke begin van de Duitse milieubewegingen legt hij liever rond 1900. Duitsland was laat met de industrialisering en probeerde de achterstand op Engeland snel in te halen. Als gevolg van deze snelle industrialisatie keerden veel schrijvers en intellectuelen zich van de technologische vooruitgang af. Wandelen in het bos werd tot typisch Duitse cultus verheven, net als het eten van volkorenbrood en het naaktlopen, vrij van alle ketens van de beschaving. Maar er ontstonden ook allerlei natuurbewegingen van ‘gewone’ keurige burgers, en vanuit de staat kwam nieuwe regelgeving om de uitwassen van de industrialisering te beperken.
In deze periode kwamen drie noodzakelijke factoren bij elkaar, zegt Uekötter; burgerlijke betrokkenheid, alternatieve levensstijlen, maar vooral ook: een sterke bemoeienis van de staat. Het zijn precies deze drie factoren die decennia later ook voor het tweede ‘groene’ hoogtepunt zorgden, de jaren tachtig van de twintigste eeuw, de periode waarin de basis voor de huidige Energiewende werd gelegd.
Het is het tijdperk waarin de partij de Groenen opkwam, de tijd van felle protesten tegen kernwapens, de enorme schok na de ramp in Tsjernobyl, en apocalyptische beelden op alle voorpagina’s over het Waldsterben, stervende bossen als gevolg van zure regen. German Angst wijst Uekötter af, maar ook hij verbindt het felle protest uit deze tijd met een zeer sterk ‘verlangen naar veiligheid’ in de naoorlogse periode. Het gevoel dat een eventuele derde wereldoorlog met kernwapens op Duits gebied kon worden uitgevochten was alomtegenwoordig. ‘Duitsland was na de oorlog een getraumatiseerde maatschappij. De ecologie bleek een manier om vanuit de angst productief te handelen’, zegt Uekötter.
Achteraf is goed te zien dat ‘angst’ of een hogere morele gevoeligheid niet doorslaggevend is geweest voor het groene succes in die jaren, zegt Uekötter. In de eerste twee decennia na de oorlog was de milieubeweging namelijk nog helemaal niet sterk in Duitsland. Kernenergie was in de politiek alom geaccepteerd en de milieuprotesten ‘mislukten grandioos’. Het succes kwam pas toen ook het staatsbeleid en de economie meededen, en dus alle drie de factoren meespeelden.
Deze algemene acceptatie in de jaren tachtig onderscheidt de Duitse milieudebatten van bijvoorbeeld de Amerikaanse, zegt Uekötter. Groene thema’s waren in Duitsland geen exclusief kenmerk van links. Er bleken over de hele linie stemmen mee te winnen. Zelfs bondskanselier Helmut Kohl, conservatief christen-democraat, besefte dat later goed. ‘Hij wist: het milieu kan voor nieuwe werkgelegenheid zorgen’, zegt Uekötter. Vanaf dat moment zijn miljarden euro’s subsidie in groene initiatieven gestopt. Al in 1991 werd een wet ingevoerd die initiatieven voor duurzame energie subsidieerde. Het is sindsdien kenmerkend dat veel particulieren zonnepanelen op hun daken hebben. Ook andere ‘autarkische’ vormen van stroomopwekking zijn hierdoor duidelijk gestimuleerd.
‘Groen’ werd in Duitsland dus ook een pragmatische keuze. Met het milieu hoopte men geld binnen te halen; particulieren door te bezuinigen op de eigen stroomrekening, en bedrijven door nieuwe technologieën te ontwikkelen en te exporteren. Uekötter: ‘In die tijd liepen de Duitse autofabrikanten zelfs nog voorop: ze bouwden bijvoorbeeld katalysatoren in hun auto’s.’
Een typisch Duitse verstrengeling van ‘ecologie en economie’ is toen begonnen, zegt Uekötter. ‘De Duitse industrie kenmerkt zich al sinds de negentiende eeuw door een zeer sterke samenwerking tussen staat, universitair onderzoek en bedrijven. Het langetermijndenken is hiervoor kenmerkend, tenslotte is voor het ontwikkelen van auto’s ook een lange planning nodig. Ook bij de Energiewende is dat een vereiste om technologieën voor duurzame energie te ontwikkelen.’
De combinatie van betrokkenheid en pragmatiek zorgt echter ook voor de typische Duitse tegenstrijdigheden, zoals ook weer te zien was bij het derde ‘groene’ moment begin 21ste eeuw. De regering van Gerhard Schröder (spd) en Joschka Fischer (Groenen) besloot toen tot meer groene maatregelen dan ooit daarvoor, ondersteund door de opkomst van een stedelijke elite die bio-producten hip vond. Maar tegelijk hield Schröder, die lang in het bestuur van Volkswagen had gezeten, ook initiatieven tegen die de belangen van de auto-industrie konden schaden.
De omgang van Angela Merkel (cdu) met de kernenergie kent dezelfde onstandvastigheid. In 2001 besloten Schröder en Fischer voor het eerst tot de Atomausstieg. In 2009, toen Merkel met hulp van de liberalen voor de tweede keer bondskanselier werd, werd dat besluit weer teruggedraaid, volgens critici om de grote energiebedrijven tegemoet te komen. Maar Merkel veranderde haar mening twee jaar later wéér.
De ramp in Fukushima zorgde voor zo’n schok in Duitsland dat de Groenen in peilingen ineens van tien naar 24 zetels schoten. De belangrijke deelstaat Baden-Württemberg, thuisland van veel industrie, kreeg voor het eerst een lid van de Groenen als minister-president. Merkel maakte een nuchtere afweging. Om haar positie stevig te houden moest ze de Groenen simpelweg hun belangrijkste thema afnemen. Met resultaat: van deze partij heeft men sindsdien nauwelijks meer iets gehoord.
Merkels Energiewende is de voortzetting van een typisch Duitse traditie: politieke pragmatiek. Wie een actuele overheidsbrochure van de Energiewende leest, valt dat meteen op. Motieven als milieu en veiligheid worden weliswaar genoemd, maar vooral ook economische voordelen zoals export en werkgelegenheid worden ingezet om de burgers te overtuigen.
Precies om pragmatische redenen blijkt het enthousiasme namelijk ook snel weer te kunnen verbleken. ‘Is het geld voor de Energiewende op?’ schreef de Frankfurter Allgemeine Zeitung kort geleden dreigend. Honderd miljard euro is er volgens de krant sinds 2011 in geïnvesteerd, en daar dient nog 280 miljard bij te komen. Politici spreken in het openbaar dan ook liever niet meer over de Energiewende. Conservatieve politici, van onder meer de Beierse partij csu, proberen sommige besluiten zelfs terug te draaien.
Het gevoel van crisis komt vooral doordat de burgerlijke betrokkenheid is gedaald. Dat heeft ten dele met gestegen energiekosten te maken, maar ook blijkt de Energiewende met een aantal belangrijke Duitse gevoeligheden in conflict te komen. Burgers die zich eerst jaren tegen de kernenergie hebben ingezet, protesteren nu met evenveel felheid tegen de komst van windmolens. Volgens hen tasten ze de ongerepte natuur aan. Het beroemde ‘Duitse woud’ blijkt niet met de vereisten van de Energiewende te stroken; natuurbehoud kan lijnrecht tegenover milieubehoud staan.
Uekötter ziet daarin echter geen onoverkomelijk probleem. ‘Het Duitse bosgevoel is nooit zo op “pure natuur” maar eerder op vrijetijdsbesteding gericht geweest’, zegt hij. ‘Daar passen een paar windmolens ook wel tussen.’ De burgerlijke betrokkenheid voor de Energiewende zal volgens hem dan ook zeker niet verdwijnen: ‘Uiteindelijk wordt er een compromis gevonden. Precies dat hebben de huidige protestbewegingen namelijk geleerd van de milieubeweging, die zich tegen het beleid rond kernenergie hebben verzet. De huidige protesten laten zien dat er zonder inspraak vanuit de bevolking geen goed beleid mogelijk is.’
Ook dat andere aspect van de Duitse identiteit, de grote benzine slurpende auto als statussymbool, is de afgelopen jaren aan het veranderen, zegt hij. Allerlei reportages in de media gaan erover: jonge Duitsers hoeven helemaal geen auto te bezitten, of vragen om kleine, zuinige auto’s. Grote bedrijven als bmw springen daarom in de markt voor car sharing en proberen nu toch ook hun achterstand met elektrische auto’s in te halen.
Ondanks de paradoxen kan Duitsland uiteindelijk toch een voorbeeld voor andere landen zijn, zegt Uekötter. Het Duitse voorbeeld toont volgens hem hoe de ecologie niet zozeer als ‘moreel’ thema, maar als ‘economisch model’ kan werken: ‘Alle anti-ecologische waarschuwingen van de afgelopen decennia zijn in Duitsland ongegrond gebleken.’
‘Europa kan van Duitsland leren dat men voor groen niet bang hoeft te zijn. Het Duitse model is gebaseerd op onderhandelingen, tussen links en rechts, tussen economie en ecologie, tussen burgers en staat. De grootste les van Duitsland is dus: met die onderhandelingen te beginnen.’
De Duitse paradox in cijfers
Duitsland heeft de grootste industrie van Europa en de grootste bevolking. In 1990 had Duitsland nog de grootste CO2-uitstoot per hoofd, maar dat is nu niet meer het geval. Tot 2012 daalde de CO2-uitstoot in Duitsland met 27 procent. In 2020 moet die daling ten opzichte van 1990 veertig procent zijn. Uitgerekend vanaf het begin van de Energiewende is die uitstoot echter weer gestegen.
Hoe kan dat? In 2011 besloot Duitsland dat het tot 2022 alle Duitse kerncentrales van het stroomnet wilde afkoppelen. In plaats daarvan dient in 2030 ongeveer vijftig procent van het stroomverbruik uit duurzame energie te bestaan. Daarom zijn in de afgelopen vier jaar in extra snel tempo windparken uitgebreid, is meer waterkracht opgewekt en worden er versneld centrales voor het winnen van energie uit biomassa gebouwd.
De Duitse regering benadrukt graag de successen die tot nu toe zijn geboekt in de Energiewende. Inmiddels komt een derde van alle stroom in Duitsland uit duurzame bronnen, zoals wind, zon of biomassa. ‘Duurzame energie is daarmee nu al onze belangrijkste bron van stroom geworden’, schrijft het ministerie van Economie en Energie op zijn website. Ook is men er trots op ‘het grootste aantal panelen voor zonne-energie’ ter wereld te bezitten. Landen als Denemarken en Zweden halen een veel groter percentage van hun stroomverbruik uit duurzame energie, maar hun industrie is ook veel kleiner.
De minder rooskleurige aspecten staan niet op de website van het ministerie. Doordat de kerncentrales dichtgaan wordt op fossiele brandstoffen ingezet om het energietekort op te vangen. Er worden zelfs nieuwe centrales voor zwarte kolen gebouwd. Nog veel schadelijker voor het milieu is dat nu ook weer bruinkool wordt gebruikt. Bruinkool is in Oost-Duitsland veel in de grond aanwezig. Oude bruinkoolcentrales zijn de laatste jaren weer in gebruik genomen. Greenpeace heeft er al over geklaagd: ‘Uitgerekend de schadelijkste energievorm heeft het grootste voordeel van de Atomausstieg.’ Der Spiegel schreef dat onder de tien schadelijkste centrales in Europa zich liefst vijf Duitse bruinkoolcentrales bevinden.
Het is een nieuwe paradox in het groene Duitsland: goed voor het milieu is de Energiewende in deze vroege fase nog niet. Maar nieuwe hoop gloort: de laatste cijfers uit 2014 laten een lichte daling van de uitstoot zien.
Beeld: Duitse bruinkoolmijn in Wezlow. Foto Paolo Pellegrin / Magnum Photos / HH