De Vrouwen van Lot zijn beelden van Nicolas Dings. Bij binnenkomst in dit voormalige godshuis, dat sinds enige jaren als tentoonstellingsruimte dient, wordt men ontvangen door een erehaag van twee maal tien witte vrouwenfiguren. Ze hebben geen hoofd, hun armen hangen strak langs hun lichaam. De identieke figuren staan stram en recht achter elkaar, hun positie doet denken aan vroeg- Egyptische beelden. Zij torenen uit boven eveneens witgeschilderde olievaten die een beeldrijm vormen met de sokkels van de zuilen langs het glorieuze middenschip van de kerk. Dichterbij gekomen wordt zichtbaar dat de figuren geheel zijn overdekt met een zoutlaag. Dings had er tweeduizend kilo voor nodig. Hier en daar is het zout nat geweest en opnieuw gekristalliseerd, hetgeen gelige plekken te zien geeft.
De opstelling is in een woord monumentaal. De lineariteit van de middenbeuk, met zijn orientering op de liturgische handelingen in het koor achter de viering, wordt door de beeldenrij nog versterkt. Door de bovenvensters komt prachtig helder licht naar binnen dat de zoutkristallen doet glinsteren en de vloer doet glimmen. De herhaling van de identieke figuur, de monotonie van het wit en de symmetrie van de opstelling dragen bij aan de boodschap der vergeestelijking. Aan het eind van deze rite de passage tenslotte, midden in het koor, staat nog een ander werk. Het draagt de titel Couveuse. Het is een hermetisch gesloten zwarte kast, bekroond met vier kruiken. Associaties reiken niet ver genoeg om tot begrip te komen. Intrigerend is het wel.
Waarom vrouwen, waarom wit, waarom van zout? Volgens het persbericht en het begeleidend schrijven van Koos van Duinen zou het gaan om ‘het aspect zuiverheid’. En inderdaad, in vele culturen staat zout voor zuivering, vruchtbaarheid, onschuld. Ook de verwijzing naar het verhaal van Lot, die zijn vrouw verloor toen zij omkeek naar Sodom in haar laatste uren, is van toepassing: zij veranderde in een zoutpilaar.
Dings is tot zover behoorlijk bijbelvast, en de kerk lijkt zijn natuurlijke habitat. Dat deze episode echter de opmaat vormde voor Lots bloedschande, zelfs op aandringen van God, bedreven met zijn eigen dochters, maakt zijn zuiverheid tamelijk zouteloos. We moeten Dings’ installatie dan ook met een korreltje nemen. Dings houdt zich ‘met het herscheppen van religieuze waarden absoluut niet bezig’. Aan de andere kant is de architectuur en het licht van de kerk alsmede de plechtigheid van de opstelling niet zonder verheffend effect.
De beheerder van de ruimte en voornoemde auteur weet dat ook. Hij stelt naar aanleiding van zijn vergelijking met de laatmiddeleeuwse boeteprocessie: ‘Een dergelijke symboliek inspireert Dings tot het maken van zijn beelden. Hij onderzoekt de oorspronkelijke betekenis en tracht die weer op te laden met een inhoud die relateert aan onze tijd.’ Enzovoort. Je moet titanisch zijn om je kunst in dergelijk heen-en-weergeinterpeteer overeind te houden. Gelukkig is Dings zo'n titaan.
Het meest interessant wordt toch zijn opstelling wanneer je als bezoeker buiten de lineaire orde van die ‘processie’ treedt. Juist door een wandeling door de zijbeuken, waarbij je de figuren steeds ziet opduiken en weer verdwijnen achter de zuilen van de colonnades, wordt de strikte moraal van begin en eind doorbroken en krijgt dit werk meer dan alleen een symbolische betekenis. Waar het gehoor geven aan de richting het werk los maakt van zijn ruimte, krijgt het van langszij werkelijk contact met de omgeving.