Bijvoorbeeld om je magneetkaart terug te vinden. De mijne werd bij het tweede computerspelletje dat ik wilde spelen door de machine opgeslokt. Bij het eerste spelletje, een wonderlijk kwartetspel waarover ik volgende week meer zal vertellen, had ik uren doorgebracht. Dat was een gezelschapsspel dat op een klein computernetwerk werd gespeeld, maar daar had je die magneetkaart niet voor nodig. Nu stuitte ik op een veilingspel dat eveneens een cirkel van computers met elkaar verbond. Maar toen ik wilde inloggen via de magneetkaart, volgde een knarsend geluid en dat was dat.
‘Wanneer je een vraag hebt, is er altijd een host in de buurt om je te helpen die te beantwoorden’, beweerde de folder ook. Verderop in de cirkel van computers zat een jongeman in een blauwe stofjas, die eruit zag alsof hij erbij hoorde. ‘Tja, dan moet je iemand roepen’, zei hij zonder z'n blik van het beeldscherm af te wenden. Hij zat als een gek op een knop te timmeren, net als een paar jongetjes van een jaar of tien. De kreten van frustratie en de gemene hinniklachjes die ze produceerden, klonken veelbelovend. Om mee te doen moest je de magneetkaart invoeren die bezoekers krijgen bij wijze van entreebewijs. Maar mijn kaart was weg en bleef weg.
‘Voor je het weet, ben je aan het verkennen en ontdekken.’ Een rondgang door de drukbezette benedenverdieping van het museum wees uit dat ik toch echt bij zo'n persoon in een stofjas moest zijn. Ik ging terug naar het veilingspel en tikte de computerende jongeman op z'n schouder. Met grote tegenzin ging hij tot actie over. Hij pakte z'n draagbare telefoon en verdween even snel als mijn magneetkaart. Mijn blik dwaalde over de duizelingwekkende hoeveelheid beeldschermen en doe-het-zelfinstallaties, die allemaal smeekten om een nadere bestudering. Maar ik moest eerst die kaart terughebben.
‘Je komt binnen en ineens is alles anders.’ Toen ik me omdraaide, was daar ineens de host in blauwe stofjas weer, die zojuist een einde maakte aan zijn gesprek. ‘Het is alweer opgelost’, zei hij in de telefoon, en hij wilde weer achter z'n computer duiken. Ik tikte hem nog maar eens op de schouder, benieuwd naar het resultaat van zijn actie. Hij keek verbaasd op. Ik had mijn kaart toch al terug? Na mijn ontkennende antwoord beende hij naar een van de tienjarige jongetjes en stak dwingend z'n hand uit. Het jongetje gaf hem een kaart. ‘Hij kwam er ineens uit toen u wegliep’, verklaarde de host. Maar de kaart die ik ineens in handen had, was een kinderkaartje voor onder de zestien. Het jongetje bleef me beduusd aankijken. ‘Gaf jij me nou jouw eigen kaart?’ vroeg ik hem, en hij knikte. Ik gaf de jongen zijn kaart terug, en wilde de host om uitleg vragen. Die werd intussen luid tot de orde geroepen door een gejaagde man met walkietalkie. ‘Doorwerken jij’, blafte de man onbeschoft hard. ‘Niet zo lang staan kletsen.’ De host was niet beledigd, integendeel. ‘Er lopen hier héél vreemde figuren rond’, riep hij en liep grijnzend de gejaagde man achterna.
‘Even lijkt het alsof je bent verdwaald in het decor van een spannende film.’ Een blik op de hekjes bij de uitgang maakte duidelijk dat je de magneetkaart niet alleen nodig had om binnen te komen, maar ook om weer weg te kunnen. ‘Hier ben je geen bezoeker. Je hebt de hoofdrol in je eigen avontuur.’
Rubriek
Met in de hoofdrol…
NewMetropolis is elke dag open.
‘Je bent nooit klaar met newMetropolis’, beweert de folder van het splinternieuwe wetenschapsmuseum dat in de vorm van een boot naast het Amsterdamse Centraal Station is verrezen. ‘Er is altijd een reden om er nog 'ns heen te gaan.’
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1997/26
www.groene.nl/1997/26