In een inleidende tekst vertelt Gerrit Komrij, redacteur van de Sandwich-reeks, kort het levensverhaal van de Zuid-Afrikaanse dichteres Sheila Cussons (1922-2004), van wie enkele gedichten met vertaling in een introductiebundel zijn verschenen. Er staat een afschuwelijke regel in die minibiografie. Nadat Cussons in Barcelona is gaan wonen ‘ontploft in 1974 een gasoven in haar gezicht’. Omschreven worden de huidtransplantaties en amputaties die volgden, en de ‘levenslange verminking’. Ga daarna nog maar eens gedichten lezen! De schitterende wond is in dit licht een wrange titel en dat komt ook tot uiting in een gedicht als Die swart kombuis/de zwarte keuken, waaruit hier vier regels:
een middag hoe lang geleden
de zwarte keuken is oud
nooit wás hier zomer-zonlicht
de zwarte keuken is koud
Het woord ‘gasoven’ staat nergens, maar je weet dat het apparaat er staat. In de moedertaal wordt het nog fnuikender, als de dichter een ‘vreemde schaal’ in die keuken omschrijft:
daar hang ’n snaakse skottel
met ’n riffel-hingel aan ’n riffel-rand
en ondertoe twee gate
wat loer aan die een kant
Cussons bedient zich vaak van gewijde taal:
Heer, red my vandag, want ek
het gekyk in die aangesig
van ’n skone vervloekte man.
In dat ‘skone’ toont zich de hunkering. De vrouw wil een doorzichtige jurk aan (‘ek wil my klee in fluistergoed’), ze wil alcohol drinken en tegelijkertijd smeekt ze God om haar te stoppen:
O keer my voete, Heer, keer
my voete, my voete dans
my dodedans.
Dan blijft het toch weer braaf, en het zal de grote roerganger denk ik gelukt zijn om Cussons tot inkeer te brengen, want in het afscheidsgedicht prevelt ze:
Lichaam vaarwel ik ga
in tot een zengend verlies
in tot een vlijmende vreugde
want straks zal ik doorgronden
de pracht van Gods verstand
de pracht van Gods genade
Hélène Gelèns is poëzie van een ander kaliber, het is debuutpoëzie uit het Nederland van nu. De boektitel is nogal intrigerend (niet beginnen bij het hoofd), omdat je je als lezer betrapt voelt. Alsof je al bij het hoofd begonnen was en nu wordt teruggefloten. En wat was je bij het hoofd aan het doen? En bij wiens hoofd? Pas in het slotgedicht wordt de titel ter sprake gebracht.
niet beginnen bij het hoofd
niet bij de voet
niet bij de hand
niet bij de pink
van de linkerhand van meneer herbert
beginnen bij vingertoppen
niet bij de
niet bij mijn – besmeurd met inkt
beginnen bij toevallige: die virginale
vingertoppen van een aangestaarde
wier ogen en tong haar verraden:
niet bijdehand niet bij de pinken
bij vingertoppen die glijden zoals
ze zouden glijden en prikken
zoals ze zouden en kittelen
ze trekken een krullende lijn in de lucht
haar blik kleft erachter erboven eronder
beginnen bij haar zin
in vingertoppen tintelt gemis
over naar mijn vingertoppen
ze tintelen
tot ik tast
Echt bloot geeft dit gedicht zich niet, maar het is een bedscène, tot de vingertoppen van de ik gaan tasten tintelen ze van gemis. Het is goed dat Gelèns niet uitlegt wat er wordt gemist (liefde, warmte, onschuld, schat ik in). En zelfs woorden wegpiept met het streepje-leesteken of met een leegte (‘niet bij de’). Het gedicht wordt er schrijnend door, omdat wanneer aangegeven wordt waar wél begonnen moet worden de censuur wordt toegepast. Eigenlijk het enige wat er echt niet goed aan is, is de woordspeling ‘niet bijdehand niet bij de pinken’. Maar dat vergeef je een debutant. Er zijn meer aanmerkingen te maken, maar laat vooropstaan dat Gelèns in haar debuut al in staat is om de lezer zo af en toe aan een gedicht gekluisterd te houden. Zoals in het tweeluik Staketsel van dagen, waarin een dichter door oude agenda’s bladert: ‘bladeren door oude agenda’s/ van afspraak naar afspraak naar afspraak waden/ op zoek// staag waden van feest naar verjaardag naar bellen met vragen’. Je ziet de afspraken en kattebelletjes staan. Het ‘bladeren’ stelt zich op tegenover het ‘staag waden’, alsof je wadloopt door zompige tijd. ‘Waden door die massagraven vol regelmaat/ lijstjes en doorgeschrapte taken’. Het is een letter a-feest dat tijd doden als onderwerp lijkt te hebben. Maar dan komt de verloren liefde: ‘Dit jaartal terugbladeren en steeds jouw naam/ jaargangen lang spraken onze agenda’s/ dezelfde code’. In de zomer ‘plakte jouw leer op mijn plastic’, de vrouw moest het blijkbaar doen met een goedkope Rijam-prul waar de man het niet voor minder deed dan een Filofax. De slotregels luiden:
werd je naam alleen geschreven
onder waarschuwen in geval van ongeval
terugbladeren en je naam bij de dagen lezen
Het is natuurlijk tergend romantisch en schattig, maar ook weer zo innemend verwoord dat je meebladert en meewaadt. Hélène Gelèns is geen Hulk die de Nederlandstalige poëzie komt binnendreunen. Maar het is lekkere poëzie voor in de hangmat, het is sterk opgeschreven lieflijkheid.