Stapels papieren, kladjes met uitgeschre ven telefoongesprekken en brieven met verzoeken om reispapieren liggen uitgespreid op tafel. Yuri Bartsits (20) vist er een reactie tussenuit van de «Legitieme regering van Abchazië in Georgië». «Op dit moment is in de autonome republiek Abchazië een zelfbenoemd separatistisch bestuur aan de macht», luidt de mededeling. «Op grond daarvan kunnen we niet aan uw verzoek voldoen, waarvoor wij u onze excuses aanbieden.»

Yuri en zijn één jaar jongere broer Iosif, in 2000 naar Nederland gekomen, zitten nu klem tussen twee staten. Op een terrasje, ze nuw achtig om zich heen kijkend, vertellen ze hoe ze uitgeprocedeerd zijn maar niet terug kunnen. In Abchazië, het deel in het westen van Georgië waar ze vandaan komen, is het al meer dan tien jaar onrustig. De centrale regering in Tbilisi heeft er niets te zeggen. Aan de voor terugkeer benodigde papieren is daarom moeilijk te komen. «Iedereen zegt sorry», vat Yuri zijn pogingen samen. Bijkomend probleem is dat hij en zijn broer – beiden half Georgisch, half Abchazisch – naar eigen zeggen geen officiële documenten konden meenemen toen ze op de vlucht sloegen voor Abchazische militairen die hen hadden ingelijfd voor de separatistische oorlog waarin ze geen trek meer hadden. Yuri: «We zijn geen toeristen, we zijn vluchtelingen. Als ik al de kans had gekregen, had ik mijn zus meegenomen, niet die papieren.»

Het door minister Verdonk van Vreemdelingenzaken en Integratie uitgestippelde terugkeerbeleid bood Yuri en Iosif geen soelaas. Drie maanden zaten ze in het vertrekcentrum in Ter Apel. Daar moeten uitgeprocedeerde asielzoekers onder intensieve begeleiding hun terugkeer voorbereiden, zo luidt de officiële procedure. Yuri heeft er weinig van gemerkt: «Het enige wat ze zeggen is dat je zelf alles moet regelen. Maar hoe? Ze gaven ons niet eens advies.» Dat kregen ze pas van de plaatselijke medewerker van Vluchtelingenwerk, die vertelde dat ze briefjes moesten schrijven naar alle mogelijke instanties. Dat gingen ze doen, maar inmiddels was er een week verstreken. Onvoldoende meegewerkt, oordeelde de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) achteraf. De broers kregen de opdracht binnen 24 uur het land te verlaten. Waar naartoe was niet duidelijk: Georgië mogen ze niet in, en als ze de grens over gaan naar een ander Europees land zullen ze weer terug worden gebracht naar Nederland. Nu leven ze als illegaal, op straat.

In de statistieken van Verdonk staan Yuri en Iosif geregistreerd als «Met Onbekende Bestemming vertrokken». Van de elfduizend inmiddels afgehandelde dossiers van de groep langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers is ruim eenderde «MOB», zoals dat heet. Gekeken naar het aantal MOB’ers als percentage van het totale aantal uitgeprocedeerden – toch het criterium waar een terugkeerbeleid op beoordeeld moet worden – zijn de cijfers nog dramatischer: bijna zestig procent. Bij de IND heerst desondanks tevredenheid. «We liggen voor op schema», vertelt woordvoerder Martin Bruinsma. Inderdaad lijkt minister Verdonk alle 26.000 dossiers in razend tempo af te handelen. Uit de gepresenteerde cijfers (zie kader 1) spreekt daadkracht. Er zit één addertje onder het gras. Het grote aantal MOB’ers mag dan op papier afgehandeld en uitgezet zijn, op straat verdwijnen deze mensen niet zomaar.

«Het is overdreven te stellen dat honderd procent van de MOB’ers hier in de illegaliteit verdwijnt», vindt Bruinsma: «Mensen migreren ook vaak door, bijvoorbeeld naar Zuid-Europa. Als asielzoeker maken ze in die landen geen kans, maar er zit soms wel een grotere gemeenschap van landgenoten, of ze hopen op een legalisatieronde zoals laatst in Spanje.» Bruinsma wijst op steekproeven van de politie waaruit blijkt dat slechts zes tot acht procent van de staande gehouden illegalen uit de asielprocedure komt. Conclusie: maar weinig MOB’ers verdwijnen in Nederland in de illegaliteit.

Anton van Kalmthout, hoogleraar strafrecht aan de Universiteit van Tilburg, zet vraagtekens bij dit onderzoek: «Ik heb niet zo’n hoge pet op van de informatie waarover de politie kan beschikken.» Uit eigen onderzoek naar illegale mannen in vreemdelingenbewaring concludeerde Van Kalmthout dat maar liefst veertig procent asielzoeker is geweest. Volgens hem probeert de minister het probleem dan ook weg te moffelen. Van Kalmthout: «Je doet als het ware of je het niet ziet, en op die manier hoef je niet toe te geven dat het beleid is mislukt.»

Dat terugkeerbeleid had als officieel uitgangspunt dat «illegaal verblijf niet wordt toegestaan, ook in het belang van de vreemdeling zelf», zo gaf het ministerie van Justitie in augustus 2004 aan in een factsheet. «Wie terug wíl keren, kán terugkeren», is het idee. En: «Het aanpakken van illegaal verblijf begint dan ook bij het voorkomen ervan.» De huidige praktijk lijkt haaks te staan op al deze beweringen. Ook Bruinsma van de IND noemt het grote aantal MOB’ers «onbevredigend, maar niet te voorkomen»: «Degene die de oplossing heeft, melde zich. Je kunt daar cynisch over zijn, maar het is de praktijk van alledag. Het is een onvermijdelijk gevolg als je geen gesloten centra wil.»

Volgens Bruinsma vertrekken veel asielzoekers voortijdig uit de opvang, zonder de verdere procedure af te wachten. Bovendien geldt dat als mensen onvoldoende meewerken aan hun uitzetting, de opvang stopt. Maar behalve niet terug willen is in veel gevallen ook sprake van niet kunnen, zeggen critici. «Ambassades werken vaak volstrekt tegen bij het verstrekken van de vereiste documenten», meent directeur Eduard Nazarski van Vluchtelingenwerk Nederland. Voor mensen die echt niet terug kunnen bestaat weliswaar een speciaal «buiten-schuld-criterium», maar dat werd tot nu toe in slechts 24 gevallen toegekend. Het is ook iets wat moeilijk te bewijzen is, merkt Brigitta van den Berg van Vluchtelingenwerk op: «Ambassades staan doorgaans niet te trappelen om te zeggen dat ze mensen niet terugnemen.» Volgens Jan Smit, voor Vluchtelingenwerk werkzaam in het vertrekcentrum in Ter Apel, begint het «frustrerend» te worden: «Het blijkt dat zo’n beetje niemand voor het buiten-schuld-criterium in aanmerking komt.»

Of de uitgeprocedeerde asielzoekers nu niet willen of niet kunnen, feit is dat van het door Verdonk beloofde «sluitende» uitzetbeleid weinig terechtkomt. Jan Smit van Vluchtelingenwerk schat in dat slechts dertig procent van de mensen die naar het speciaal daarvoor opgerichte vertrekcentrum in Ter Apel gaan ook daadwerkelijk naar het land van herkomst vertrekt. Maar liefst de helft wordt op straat gezet, en tien procent vertrekt uit eigen beweging met onbekende bestemming. «Dat is heel veel», geeft Smit toe. Voor de vluchtelingen in Ter Apel zelf is dat aanleiding om zondag 5 juni een manifestatie te organiseren. Ze zijn boos over het zonder voorzieningen op straat zetten van mensen en de volgens hen «psychische marteling en bureaucratie» in het vertrekcentrum.

Ook bij de gemeenten groeit het ongeduld over Verdonks «terugkeerbeleid». Woordvoerster Erica Vis van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) noemt het grote aantal MOB’ers «iets wat ons zorgen baart». Het is in strijd met de afspraken die vorig jaar gemaakt zijn op het crisisoverleg tussen de minister en de vier grote steden. Verdonk beloofde toen een einde te maken aan het op straat zetten van vluchtelingen die niet weg konden, in ruil waarvoor de gemeenten afzagen van het verlenen van noodhulp aan deze groep. Burgemeester Deetman van Den Haag laat via zijn woordvoerder weten dat het beleid desondanks tot op heden niet sluitend is «en soms zelfs contra productief»: «Er zijn voorbeelden bekend waarin jonge gezinnen met jonge kinderen linea recta terugkeren naar de gemeente waar zij voorheen woonden. Ik heb de vrees dat er in toenemende mate rechteloze en kwetsbare mensen in voornamelijk de grote steden terechtkomen met alle gevaren van uitbuiting en onleefbare situaties van dien.» Deetman noemt die ontwikkeling «onaanvaardbaar». De burgemeester zegt de resultaten van een door de minister toegezegd onderzoek hiernaar met belangstelling tegemoet te zien.

Volgens een ingewijde uit een van de andere grote steden, die anoniem wenst te blijven, wordt op dit moment overwogen de uitgeprocedeerden weer tot de noodopvang toe te laten. Een andere betrokkene, die eveneens niet met naam wil worden genoemd, denkt dat zo’n eventuele beslissing afhankelijk is van de reden waarom de asielzoeker opnieuw op straat is komen te staan. Beide benaderingen zullen ongetwijfeld tot een hernieuwd conflict leiden tussen de rijksoverheid en de grote gemeenten.

Daarmee is de discussie over het Nederlandse asielbeleid terug bij af. Bij haar aantreden kondigde Verdonk met veel grote woorden een ander, strenger uitzetbeleid aan. Een generaal pardon wilde ze niet, in plaats daarvan zou ze alle gevallen individueel bekijken. Het leidt, zoals critici als Van Kalmthout al voorspelden, tot meer bureaucratie en een wedstrijd in schrijnendheid. Cynisch gezegd: als harde criteria over asielgronden en onveilige landen plaats maken voor beoordelingen op individuele uitzonderingsgevallen creëert de minister haar eigen zeehondjes. Een herhaling van de in het verleden gemaakte fouten ligt bovendien in het verschiet, waarschuwde Vluchtelingenwerk-directeur Nazarski onlangs. Van de mensen die onder de nieuwe vreemdelingenwet asiel hebben aangevraagd, wachten er al elfduizend meer dan een jaar op een uitslag. Nazarski: «Een ruime pardonregeling zou bij de overheid capaciteit vrijmaken om deze laatste categorie sneller te beoordelen. Daarmee zou voorkomen worden dat over enkele jaren weer acties moeten worden gevoerd omdat het zo verschrikkelijk hardvochtig is om mensen na een jarenlang verblijf alsnog terug of op straat te sturen.»

Zo blijkt het nieuwe «alles moet anders»-beleid van Verdonk een papieren tijger. De praktijk onttrekt zich aan alle plannen en procedures en blijkt weerbarstig: mensen kunnen of willen maar al te vaak niet weg. Zoals de Koerdische familie Azade. Van de negen jaar dat ze in Nederland zijn, leefden ze slechts een half jaar in de officiële asielopvang. Mocht hun huidige, derde procedure bij het Europees Hof opnieuw op niets uitlopen, dan zullen ze gewoon verder leven zoals ze nu al doen: logerend bij vrienden, kennissen en in het informele hulpverleningscircuit. Niet dat het makkelijk is om steeds bij anderen te moeten aankloppen, maar liever illegaal dan terug naar Turkije. Moeder Azade legt het uit in het Koerdisch, haar dochters Bihar (eind twintig) en Nesrîn (zeventien, «net geworden») vertalen: «Het leven is zoet, zeggen we in Koerdistan.» Het is te waardevol om zomaar in de waagschaal te leggen, vult Bihar haar aan.

Naar eigen zeggen kan de familie niet terug omdat de vader wordt beschuldigd van betrokkenheid bij de Koerdische onafhankelijkheidsbeweging PKK. De broers zijn bovendien dienstplichtig. Bihar: «We gaan niet terug naar Turkije, daar is het gevaarlijk. Voor de mannen, maar ook de vrouwen.» Ze zoekt de juiste woorden. «Verkrachtingen», vult haar zusje aan, krassend met een roze glitterpen op haar nagels. Bihar knikt en vervolgt: «We zijn hier niet gekomen voor geld, maar om politiek.» Nesrîn: «Dus niet om economische, maar om politieke redenen.»

Over wat ze zouden willen zijn de drie duidelijk: «Een pardon voor alle asielzoekers, wij zijn geen uitzondering.» Of dat er ook werkelijk in zit, betwijfelen ze: «Ze zeggen dat we moeten volhouden tot 2007, als dit kabinet verdwijnt.»

De namen van de familie Azade zijn gefingeerd

_______________________

Wat nou 26.000?

«Een magisch getal in de publiciteit», noemde hoogleraar Anton van Kalmthout het aantal van 26.000 asielzoekers. Dat is een eigen leven gaan leven sinds minister Verdonk vorig jaar becijferde dat zo’n 26.000 asielzoekers onder de vorige vreemdelingenwet asiel hadden gevraagd en nog in het asiel- dan wel opvangsysteem zaten. Omdat veel van deze mensen nog een procedure voor een verblijfsvergunning hadden of hebben lopen, was eigenlijk altijd sprake van een veel kleinere groep uit geprocedeerden. Dat blijkt ook uit de voorlopige «tussenstand»: van de elfduizend afgehandelde dossiers werd in 4500 gevallen alsnog een verblijfsvergunning toegekend. In ruim vierhonderd gevallen maakte de minister daarbij gebruik van haar discretionaire bevoegdheid, voor de rest waren het zaken waarbij de rechter dan wel de IND erkende dat de vluchteling recht had op een vergunning. Een dezer dagen zal minister Verdonk nieuwe cijfers presenteren over de «tussenstand» van haar terugkeerbeleid.

_______________________

De terugkeerprocedure

Voor de groep vluchtelingen die vóór 1 april 2001 asiel aanvroeg, en daarmee nog onder de oude vreemdelingenwet valt, geldt een aparte terugkeerprocedure. In de eerste fase van acht weken vindt in de opvanglocatie volgens justitie «intensieve begeleiding» plaats bij terugkeer. Dat kan vrijwillig zijn, maar ook gedwongen. Als meer tijd nodig is, moet de vluchteling naar een vertrekcentrum. Op dit moment zijn er vertrekcentra in Ter Apel en in Vught, al is het laatste nog nauwelijks in gebruik. In deze centra wordt opnieuw gedurende een periode van acht weken, met eventuele uitloop, gewerkt aan de terugkeer. Lukt dat nog steeds niet, en is er geen zicht op spoedige terugkeer, dan belandt de vluchteling zonder voorzieningen op straat. Hij of zij wordt dan geregistreerd als «Met Onbekende Bestemming vertrokken». Mocht terugkeer op afzienbare termijn wél mogelijk geacht worden, dan gaat de vluchteling naar een uitzetcentrum of in vreemdelingenbewaring, de gevangenis dus.

Gedurende het hele traject is er de mogelijkheid voor de overheid om het «buiten-schuld-criterium» toe te passen of een uitzondering te maken op grond van «schrijnende gevallen». Wat de exacte criteria zijn die minister Verdonk hierbij hanteert, blijft vooralsnog onduidelijk.