Zes jaar geleden hield Rogi Wieg een jaar lang een dagboek bij voor de Privédomeinreeks, hetgeen resulteerde in Liefde is een zwaar beroep: Persoonlijke kroniek 1997. Zijn credo was: eerlijk te zijn op papier «en daarmee schoonheid maken, of iets wat daarop lijkt». Zijn nieuwe roman, Kameraad Scheermes, lijkt voort te komen uit die drang tot eerlijkheid. Ik ben in ieder geval geneigd om alles wat hij hierin schrijft letterlijk te nemen. Dus denk ik te weten dat hij dit boek schreef omdat hem het ergste is overkomen wat hem had kunnen overkomen: hij heeft een kind gekregen. Of liever gezegd: hij heeft een kind gemaakt bij een vrouw aan wie hij een hekel is gaan krijgen. Zijn jarenlang voortslepende depressieve toestand kreeg hierdoor een acute wending. Hij was vast van plan zelfmoord te plegen zogauw het kind was geboren, maar zag daar toch weer van af. Zijn redding was het contact met de psychiater Bram Bakker en de ontmoeting met de Echte Grote Liefde, aan wie dit boek is opgedragen.

Kameraad Scheermes is een poging de depressies van de schrijver, zijn verslaving aan benzodiazepinen en zijn levenshaat te stileren tot een verhaal. Een roman te schrijven met als hoofdpersonage kunstschilder Jonathan Finkel, die zijn vrouw Sophia ombrengt nadat ze zijn kind heeft gebaard, en die vanuit de gevangenis zijn geschiedenis vertelt. Zijn verhaal wordt onderbroken door dat van Wieg zelf. Dat wil zeggen: door de Kleine Wieg. De Grote Wieg is de schepper van de Kleine Wieg en die heeft weer Finkel bedacht.

Dit klinkt als een duizelingwekkende constructie, maar dat is Kameraad Scheermes niet. Eerder lijkt het alsof de lezer over de schouder van de voortstrompelende schrijver mee kan kijken. Na 35 bladzijden monoloog van Finkel wordt Wieg het zat, of misschien vraagt hij zich af of het nog wel te volgen is. En dus schrijft hij: «Ik ben Jonathan Finkel. Ik ben verzonnen door de roman figuur Rogi Wieg. Ik, als personage, ben bedacht door hem. Maar veel van wat Wieg mij wil laten meemaken in deze roman, heeft hijzelf beleefd.» Vanaf dat moment windt Wieg er geen doekjes meer om: ieder moment dat hij het kan opbrengen, zal Finkel terugkeren. «Waarom? Omdat Wieg dat verplicht is aan zijn verleden als romancier.»

Inderdaad heeft Wieg al het nodige op zijn naam staan: naast bovengenoemde kroniek zeven gedichtenbundels, drie romans en drie verhalenbundels. Voor een dermate ervaren schrijver is de net geciteerde uitleg op het ontroerende af naïef. Zó naïef dat die ook alleen maar te accepteren is van iemand die zijn sporen heeft verdiend. In zijn kroniek gaf hij te kennen het moedig te vinden als een romanschrijver zich niet verschuilt achter het fictiegordijn. «Het woord moet vlees worden: het vlees van de schrijver.»

Kameraad Scheermes is het vleesgeworden woord. Wel een roman, maar met het bloed van de schrijver geschreven. Deze persoonlijke inzet maakt het moeilijk om het boek te beoordelen. Als roman is het een monstrum, een kakofonisch geheel van overpeinzingen, verhaalflarden, dagboekaantekeningen en toekomstfantasieën, die nergens een dwingend verband krijgen. Als persoonlijke getuigenis is het het toppunt van schaamteloze zwelgzucht, saai, te lang en veel te gedetailleerd, waarschijnlijk omdat het — blijkens een van de nawoorden — ook nog eens een aanklacht moet zijn tegen de psychiatrie.

Deze exuberante overdaad, dit teveel van alles, stemt al met al niet zozeer geërgerd, als wel verlegen. Als de schrijver in zijn tweede nawoord de hoop uitspreekt dat zijn dochtertje ooit op zoek gaat naar hem, en dat deze roman daar misschien toe bijdraagt, is het alsof hij (zoals vorig jaar op de Nacht van de Poëzie) zijn shirt uitdoet en zich met ontbloot bovenlijf tot het publiek richt. Of alsof hij in het openbaar zijn geliefde een huwelijksaanzoek doet — zoals hij een paar jaar geleden in het televisieprogramma De plantage deed bij zijn toenmalige vriendin, die nu misschien die verkeerde vrouw is geworden. Kwetsbaar, maar ook pathetisch en gênant.

«Ik wil nog altijd kunst maken, en geen psychiatrisch verslag», schrijft Wieg in de zoveelste beginselverklaring in Kameraad Scheermes. «Ik zie het als mijn taak om al dat onvoorstelbare materiaal dat mijn leven heeft geboden om te smeden tot een roman, die esthetisch kan ontroeren.» Die ontroering voelde ik maar op drie momenten: de totaal terloopse noodlottigheid van de ontmoeting met de verkeerde vrouw, de fantasieën over zijn dochter in het jaar 2013, en de brief van Finkel aan het einde waarin hij Rogi Wieg, «een trieste romanfiguur van middelbare leeftijd», een hart onder de riem steekt: «We zijn romanfiguren en dat maakt dat we vrij zijn.» Het zijn flintertjes vlees in een enorme pan met een onduidelijke substantie. De ostentatief eerlijke wijze waarop Wieg zijn drang tot suïcide belijdt, levert schoonheid noch mededogen op, alleen maar woorden, woorden, woorden, snakkend naar een schrijvershand.