
‘Meneer, waarom is dit antwoord fout?’ Een vragende blik richt zich van achter in de klas tot mij. ‘Ik snap dit echt niet’, hoor ik uit de mond van Abdi uit 3H4, verscholen in zijn iets te grote zwarte trui. Er klinkt wanhoop door in zijn stem. ‘Waarom kan het niet “het tafel” zijn? Wat is daar fout aan?’
Abdi, een jongen met een Somalische achtergrond, spreekt thuis nauwelijks Nederlands. Op Lyceum Schravenlant in het Zuid-Hollandse Schiedam zijn de drie uurtjes van vijftig minuten per week (en een eventuele ‘steunles’) niet voldoende om zijn achterstand om te buigen in wat we van een vijftienjarige havist verwachten.
Ik kom niet verder dan een mompelend ‘dat heeft een beetje met taalgevoel te maken’, gevolgd door ‘veel oefenen, veel lezen, dan kom je er vanzelf achter’. Ik lach erbij, om het niet belerend over te laten komen. Abdi oogt niet tevreden met mijn antwoord. ‘Is er niet gewoon een regel voor?’ vraagt hij. Was dat maar zo, denk ik.
Nog niet eens zo heel lang geleden zat ik hier zelf op school. Vorig jaar zomer kreeg ik een appje van mijn mentor uit klas 6, die ik na mijn eindexamen zeker vijf jaar niet had gesproken. Of ik het leuk zou vinden om Nederlands te geven aan twee onderbouwklassen. Ik had toch de ambitie om ooit in het voortgezet onderwijs te werken? Dat laatste had ik inderdaad een keer laten vallen. Maar wilde ik dat nu al? Lastige pubers? Bergen nakijkwerk? Overspannen collega’s die zuchten onder de werkdruk na twee zware coronajaren?
Ik besloot het te doen.
Ze zijn ‘kansrijk geadviseerd’, de leerlingen die ik les geef; bij twijfel gingen ze toch over of hoefden ze niet van school af. Begrijpelijk, maar het maakt ook dat de achterstanden die zijn opgelopen in de coronacrisis dit jaar ingehaald moeten worden. Dat ík die achterstanden moet zien in te halen.
In de pauze loop ik over de gang naar de lerarenkamer. ‘Geen armoede’, ‘goede gezondheid en welzijn’ en ‘geen honger’ luiden drie van de zeventien duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties die prominent in het atrium hangen, op vierkante, gekleurde platen tegen een betonnen wand. ‘Ongelijkheid verminderen’ hangt er ook tussen, nummer tien. ‘Kwaliteitsonderwijs’ is nummer vier.
Sinds acht jaar zit de school nu hier, in een nieuw, modern gebouw aan de rand van Schiedam, tegen het groene Beatrixpark. Aan de andere kant van de tramlijn ligt de wijk Nieuwland. Een moeilijke buurt: Nieuwland was een van de zogenoemde Vogelaarwijken van oud-minister voor Wonen, Wijken en Integratie Ella Vogelaar (pvda). De school is omringd door ‘uitdagende postcodegebieden’ – Rotterdam-West, Spangen, Schiedam-Oost. Veruit de meeste leerlingen hebben een migratieachtergrond en groeien op in een omgeving waar de cognitieve ontwikkeling weinig tot niet gestimuleerd wordt – onder wie Abdi.
De of het tafel. Waar moet ik beginnen met uitleggen?
In het bezit van een lesbevoegdheid ben ik op het moment dat het schooljaar begint niet. Nog niet, want ik ben van plan dat diploma – het resultaat van een hele of halve masteropleiding, afhankelijk van de vraag of ik ook de bovenbouw les wil geven – in de komende twee jaar te halen. ‘Of vier jaar’, hoor ik van een collega die met een kop filterkoffie door de lerarenkamer snelt en een soortgelijk traject heeft doorgemaakt. ‘De nood is zó hoog, je kunt het eigenlijk rekken zo lang je wil.’
Dat de nood hoog is, merk ik al snel. De coronacrisis heeft diepe sporen door de school getrokken, sporen die vooral hun weerslag hebben op de leerlingen – de ongelijkheden die altijd al bestonden, kwamen door de wekenlange lockdowns en het thuisonderwijs nadrukkelijker aan de oppervlakte te liggen. Ondertussen etterden andere hoofdpijndossiers door. Hoewel ik zelf best nieuwsgierig ben naar het lerarenbestaan wordt het door nog weinig anderen aantrekkelijk gevonden. In 2025 is er naar verwachting alleen al voor het vak Nederlands een tekort van ruim vijfduizend fulltime banen.
De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, Dennis Wiersma (vvd), stuurde deze zomer een brief naar de Tweede Kamer waarin hij ‘onorthodoxe plannen’ aankondigt om het nijpende lerarentekort aan te pakken. Andere landen – het Nederlandse tekort is niet uniek – proberen het op te lossen met zijinstromers, betere beloning van starters en ‘grotestadsbonussen’. Wiersma gaat daar voor een groot deel in mee, maar het is nog altijd wachten op grote, structurele investeringen.
Het onderwijsveld staat zo onverminderd onder druk. De belofte van kansengelijkheid is mede door het gebrek aan goede docenten niet voor iedereen gewaarborgd, waarschuwt de Onderwijsinspectie in haar rapport De staat van het onderwijs (2022). Ook de terugloop in basisvaardigheden is een permanente zorg, verder aangejaagd door de coronacrisis. Dat is ook in het buitenland zo: ‘Governments are ignoring the pandemic’s disastrous effect on education’, kopte The Economist deze zomer boven een stuk over de internationale onderwijscrisis. Verderop in het verhaal: ‘This should be seen for what it is: a global emergency.’
Deze ontwikkeling moet nu een halt toegeroepen worden, rapporteert de Inspectie, met verwijzing naar ‘landen als Zweden en Ierland waar een terugval in onderwijsresultaten al eerder succesvol werd omgebogen’. Dat kan ook hier, luidt de conclusie. ‘De aanpak: focus op basisvaardigheden, niet steeds weer nieuwe dingen vragen van het onderwijs en vooral veel aandacht voor het vergroten van de kennis en kunde van leraren.’
Maar hoe krijgt die ambitie gestalte? Wat is er nodig om de problemen op te lossen waar het onderwijssysteem al jaren mee kampt en die door corona zijn uitvergroot? En hoe is het om zelf voor de klas te staan?
‘Onderwijs is zowel een gelijkmaker als een ongelijkmaker’, zegt Louise Elffers aan de telefoon. Ze is lector kansrijke schoolloopbanen in een diverse stad aan de Hogeschool van Amsterdam, onderzoeker aan de UvA en directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid. Scholen baseren de leerkansen van leerlingen volgens Elffers te veel op de thuisachtergrond van kinderen. ‘Leerlingen met minder geschoolde ouders krijgen daardoor minder kansen. Grote ongelijkheden ontstaan zo ook door de inrichting van het schoolsysteem. Het onderwijs bestrijdt in feite de ongelijkheid die het zelf mede creëert.’
In haar boek Onderwijs maakt het verschil: Kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs (2022) analyseert Elffers waar het beter kan. We moeten ‘meer investeren in leerlingen die de school het hardst nodig hebben’, schrijft ze. Voldoende goede docenten zijn dan een absolute voorwaarde. ‘Het lerarentekort is een rechtstreekse bedreiging voor alles in het onderwijs’, zegt Elffers. ‘En zeker voor kansengelijkheid. Want scholen waar de leerlingen juist hulp kunnen gebruiken, hebben ook te maken met grotere tekorten.’
De urgentie om de ongelijkheden na de coronacrisis wél op te lossen, is hoog. De human-serie Klassen liet vorig jaar zien tot welke thuissituaties de schoolsluiting in schrijnende gevallen leidde – veel geleerd werd er in ieder geval niet. Ook wetenschappelijk onderzoek wijst uit wat iedereen voelde aankomen: de ontwikkeling van vooral zwakkere leerlingen kreeg een klap, al zijn er volgens de Onderwijsinspectie ‘minder zorgen over cognitieve achterstanden dan aan het begin van de pandemie verwacht werd’.
Elffers beschrijft de al langer bekende summer learning loss, ook bekend als de summer slide: als leerlingen tijdens een reguliere zomervakantie thuis zijn, zonder ondersteuning van docenten, dan wordt de sociale ongelijkheid groter. ‘Dat is ook tijdens de lockdowns gebeurd’, aldus Elffers. Iedereen ging achteruit op rekenen, maar bij taal laten de cijfers een scheve ontwikkeling zien tussen leerlingen die thuis begeleid worden en leerlingen die op zichzelf zijn aangewezen. ‘School doet er dus toe, zeker voor leerlingen die thuis minder ondersteuning kunnen krijgen.’
Om de corona-achterstanden in te halen, stelde het ministerie in het voorjaar van 2021 voor het hele onderwijsveld in totaal achtenhalf miljard euro beschikbaar onder de vlag van het Nationaal Programma Onderwijs (npo). Middelbare scholen kregen per leerling iets meer dan zevenhonderd euro per jaar, later verhoogd tot achthonderd euro, bijvoorbeeld om klassen te verkleinen of extra personeel in dienst te nemen.
Zo kwam ik op mijn oude school terecht.
Abdi is een aardige jongen. Aan het begin van elke les zegt hij gedag, vraagt hoe mijn weekend was en gaat zitten, meestal vooraan. ‘Dan kan ik beter opletten.’ Een voorbeeldleerling, zou je hem kunnen noemen. Iemand die misschien niet overal even goed in is, maar die in ieder geval z’n uiterste best doet, al was dat lastig tijdens de lockdowns. Hij zucht als ik hem ernaar vraag: ‘Alstublieft, dat nooit meer.’
Abdi zat niet vanaf het begin van het jaar in deze klas. Hij kwam van een andere school, een paar kilometer verderop, in Rotterdam. ‘Het ging daar niet goed’, hoor ik van mijn teamleider, die Abdi naar Lyceum Schravenlant liet komen. ‘Meer hoef je niet te weten. Hier maakt hij een nieuwe start.’
We zitten in een werkkamer op de derde verdieping, met uitzicht op de sportvelden waar 3H4 gymles krijgt. Een uur eerder zag mijn teamleider hoe ik een les werkwoordspelling gaf. Hij is best tevreden. ‘Je merkt dat de leerlingen je aardig kunnen volgen’, zegt hij, al heb ik daar zelf mijn twijfels bij.
Van de kleine veertig leerlingen die ik heb, verspreid over twee klassen, gooien er zeker vijf nog voor de kerstvakantie de handdoek in de ring. Huiswerk maken ze niet meer, toetsen verschijnen slechts voor de helft ingevuld op mijn bureau. Collega’s vragen zich in de lerarenkamer af wat er toch is gebéúrd, die afgelopen twee coronajaren. Ze verbazen zich erover dat leerlingen zich om de haverklap ziek melden, vooral als er een overhoring op het programma staat. ‘Ik krijg ze niet in beweging’, zegt een van de docenten Frans. ‘Het lijkt of corona ze “uit” heeft gezet. Er valt niets mee te beginnen.’
Ik bel Aruna Hoofs om ervaringen uit te wisselen. Zij is al vijftien jaar docent Nederlands op het vmbo, de laatste jaren op het Mediacollege in Amsterdam. Een school waar je ‘alles tegenkomt wat je je bij een vmbo-school in Amsterdam kunt voorstellen’, aldus Hoofs, die zich nadrukkelijk inzet voor kansengelijkheid. De doelgroep is ‘pittig’, vindt ze. ‘Maar ik verricht vooral dankbaar werk.’
Hoofs herkent het beeld dat ik schets, van kinderen die lamgeslagen overkomen. In de afgelopen jaren, ook al vóór corona, heeft ze de leerlingen zien veranderen. ‘Vroeger lag de noodzaak van het halen van je diploma voor de hand, dat was je ticket uit de armoede. Nu lijkt de situatie voor sommigen uitzichtloos. Corona heeft daar weinig aan veranderd.’
Het zijn juist scholen als die van Hoofs waar de problemen nog groter zijn dan op de havo en het vwo, blijkt uit onderzoek dat het ministerie vorig jaar liet uitvoeren. En ook het lerarentekort speelt op het vmbo een nog grotere rol. Niet voor niets schat de Onderwijsinspectie dat op vmbo-scholen soms wel één op de vijf lessen verzorgd wordt door onbevoegde docenten. Op de havo en het vwo is dit één op de tien.
‘We hebben jaar in, jaar uit moeite om de vacatures te vullen’, legt Hoofs uit. ‘En als de nieuwe collega’s binnen zijn, doen we te weinig om ze ook binnen te houden.’ Dit ‘lerarenlek’ is berucht: door het vele werk dat jonge docenten op hun bordje krijgen, zoals tijdrovende mentoraten en het verzorgen van ondersteuningslessen, is binnen vijf jaar bijna een derde van de starters al weer iets anders aan het doen. Hoofs: ‘Het werk vraagt nu te veel van leraren. Je moet je docenten ook binnen houden, anders blijf je bezig, en dat is niet in het belang van de leerling.’
Het moet veel aanlokkelijker worden om voor de klas te staan, vindt Hoofs. Nu is dat nog niet zo en stapelen de tekorten zich op. ‘Je moet je laten omscholen en de begeleiding is daarbij lang niet overal op orde. Dat moet écht anders.’

Een uur of tien. Dat is de tijd die ik krijg om al mijn taken wekelijks uit te voeren. Ik heb het gevoel dat het behapbaar is, met mijn twee klassen van twintig leerlingen – dankzij de tijdelijke npo-gelden van de overheid minder dan de gebruikelijke dertig. Maar wat als je meer klassen hebt, met meer kinderen?
Een fulltime aanstelling bestaat uit 24 lessen, elke dag een stuk of vijf dus, vanaf tien voor half negen tot meestal iets na twee uur. En dan begint de rest van het werk: veel leraren bereiden hun lessen in de avonduren voor, nakijken doen ze in het weekend.
Er zijn maar weinig collega’s die daadwerkelijk fulltime werken. Althans, op papier: uit onderzoek van de Algemene Onderwijsbond (AOb) blijkt dat leraren in het voortgezet onderwijs, afgezet tegen een voltijd dienstverband, ruim 45 uur in de weer zijn. De piekbelasting van het nakijkwerk rond de toetsweken maakt een groter contract in de ogen van veel docenten onmogelijk. Administratieve werkzaamheden – cijfers invoeren, presentielijsten bijhouden en verwerken, leerlingrapportages opstellen – vormen een extra hindernis.
‘In de praktijk betekent een contract van vier dagen dat je vijf dagen werkt en dat leraren met een fulltime aanstelling zes dagen werken’, zei vakbondsvoorzitter Tamar van Gelder daar eerder dit jaar over in de NRC. Het gevolg, zegt Van Gelder: er is geen sector ‘waar zoveel mensen een burn-out krijgen’. De meeste collega’s op mijn school werken inderdaad ‘slechts’ drie of vier dagen, zoals bijna alle leraren in het land. ‘Ik heb ook nog een leven naast m’n werk’, is een veel gehoorde uitspraak in de lerarenkamer.
Volgens de Sociaal-Economische Raad zou het lerarentekort opgelost zijn als docenten ‘een paar uur’ meer zouden werken. Het balletje dat het adviesorgaan opgooit is in de ogen van minister Wiersma echter ‘een klap in het gezicht van leraren’, zegt hij in een interview in de NRC. ‘Dat betekent dat je onderschat hoezeer zij al met de handen in het haar zitten en hoeveel extra uren er al gemaakt worden zonder dat die in hun contract staan.’
In de nieuwe cao die de AOb en de VO-raad, de koepel van schoolbesturen, in juni overeenkwamen, zijn afspraken gemaakt over werktijdreductie. Iedere docent krijgt in het nieuwe schooljaar veertig uur aan taakverlichting. Met een jaartaak van 1659 uur niet meer dan een druppel op de gloeiende plaat; het aantal lessen blijft hetzelfde, de docent blijft overwerken.
Toch zijn er ook veel jonge leraren die de deeltijdcultuur juist verbaasd gadeslaan, zoals mijn collega, een leeftijdgenoot (25), die wél fulltime aan de slag wilde – al was dat niet zo eenvoudig. Ook onderzoeker Louise Elffers krijgt signalen dat jongeren in sommige regio’s tegen snipperbaantjes van twee of drie dagen aan lopen. ‘Fulltime banen zijn daar kennelijk schaars, dat kán niet als er zo’n enorm tekort is’, zegt ze. ‘Zo lossen we de tekorten en de achterstanden niet op. Zonder voldoende bestaanszekerheid jaag je docenten het onderwijs uit, zeker in de grote steden.’
Zes jaar geleden kreeg ik mijn vwo-diploma van Jan van Beveren; nu is hij mijn baas. Nog heel even dan: Van Beveren (64) stopt ermee en gaat na meer dan veertig jaar in het onderwijs met pensioen. Voor hij vertrekt, blikt hij vooruit op de periode waarin het npo-infuus tot een einde komt en de financiële extra’s voor Lyceum Schravenlant grotendeels wegvallen.
Ik spreek Van Beveren in zijn kantoor op de begane grond, waar een wereldbol zijn onderwijsachtergrond verraadt: aardrijkskunde. Hij geeft elk jaar nog aan één klas les, ‘om voeling te houden met de doelgroep’, leerlingen als Abdi. Om hun het zo vurig gewenste maatwerk te kunnen bieden, werkt Van Beveren in de laatste maanden voor zijn pensioen aan een kernprogramma waarin leerlingen straks zelf kunnen kiezen in welke vakken ze extra begeleiding willen, of juist extra uitdaging. ‘Dit doen we niet vanwege corona’, verklaart Van Beveren, ‘door de crisis is alles alleen opgeschoven. We moesten er eerst voor zorgen dat de lessen überhaupt door konden gaan.’
De problemen die onderwijs op afstand met zich meebrengt – het uitdelen van laptops, mondkapjes en spatschermen – liggen nu achter ons, hoopt Van Beveren. Maar om de ambitie van de ‘maatwerktgerichte aanpak’ gestalte te geven, zijn ook de komende jaren veel handen nodig. Dankzij het Nationaal Programma Onderwijs kon hij vorig jaar meer dan tien nieuwe mensen aannemen, onder wie mij – al wisten de schoolbesturen pas rijkelijk laat, net voor de zomervakantie, op hoeveel geld ze precies konden rekenen. ‘Als je pas zó laat hoort waar je aan toe bent, kun je het extra geld niet meer uitgeven aan meer mensen voor de klas. De formatie moet dan al rond zijn.’
Het kwam het ministerie op een tik op de vingers van de Algemene Rekenkamer te staan: waar gaat al dat in de haast uitgedeelde geld eigenlijk heen? Waarschijnlijk verdwijnen flinke bedragen in de zakken van bijlesbureaus. Van een eerdere subsidieronde om corona-achterstanden in te halen, van negentig miljoen euro, ging al een derde naar private bijlesbureaus, bleek vorig jaar uit onderzoek van Investico voor De Groene Amsterdammer. In het Onderwijsblad van vakbond AOb lees ik dat de schil van deze commerciële onderwijsaanbieders intussen snel groeit, van 41.000 mensen in 2015 tot 61.000 vorig jaar. ‘Velen van hen zijn weggerend uit het onderwijs’, schrijft Aleid Truijens erover in haar Volkskrant-column, ‘om als adviseur meer te verdienen en anderen te vertellen hoe het moet.’
Van Beveren merkt vooralsnog dat docenten uit de regio ‘graag bij ons willen werken’. ‘We worstelen ons nog aardig door het lerarentekort heen.’ Maar, signaleert hij tegelijkertijd, de zorgen om de deeltijdcultuur in het onderwijs komen niet uit de lucht vallen. ‘Jonge leraren die het gras willen opvreten, die fulltime aan de slag gaan, die zie je nog maar weinig.’ Zo ontstaat op veel scholen de noodzaak mensen van buiten te halen, onder meer van private bedrijven, om de gaten in de roosters te dichten en de nodige bijlessen aan te kunnen bieden.
De financiering door het ministerie is in dat licht een heikel punt. De school wordt bekostigd per leerling, de zogeheten ‘lumpsum’, waardoor scholen in de regio met elkaar concurreren. ‘De lumpsum is genoeg om je lessen te draaien’, zegt Van Beveren. ‘Daarmee ben je er alleen niet, je hebt extra ondersteuning nodig, zeker hier.’
De npo-gelden die personeelsuitbreiding en extra ondersteuning mogelijk maken, werden dit voorjaar met twee jaar verlengd, tot de zomer van 2025. Maar dat betekent niet dat er ook twee jaar extra financiering aankomt; de verlenging biedt alleen de mogelijkheid om het al beschikbare bedrag over langere tijd uit te smeren.
Het kabinet heeft zich in het regeerakkoord voorgenomen structureel meer geld voor het onderwijs uit te trekken, zoals het miljard dat vanaf aankomend schooljaar beschikbaar komt om basisvaardigheden in taal, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid te bevorderen. Maar als minister Wiersma niet met meer komt, zijn de extra docenten die scholen met het Nationaal Programma Onderwijs in huis haalden binnenkort alweer vertrokken; zonder meer structureel geld kunnen tijdelijke contracten niet worden omgezet in een vast dienstverband.
Van Beveren slaat zijn armen over elkaar en leunt achterover. ‘Dat betekent weer grotere klassen, en grotere klassen leiden tot minder aandacht voor de leerling. Dat kunnen we ons na de coronacrisis niet permitteren.’
Terwijl het tekort aan leraren in heel het land groteske proporties aanneemt, maakt de leiding van een school in de steevast om docenten verlegen Randstad zich zorgen of ze haar personeel kan blijven betalen. Het is de consequentie van het systeem, zegt Van Beveren. ‘Daar worden we door gegijzeld.’
Op dat moment, vlak voor de zomer, weet ik al dat ik Lyceum Schravenlant zal verlaten – zónder lesbevoegdheid. Voorlopig dan, ik sluit niet uit dat ik ooit weer voor de klas sta. Voor nu ben ik onderdeel van het probleem: een jonge docent die al na een jaar vertrekt, al had ik best mogen blijven. ‘Fijn voor jou’, zegt mijn sectieleider als ik haar vertel over mijn nieuwe baan. ‘Jammer voor ons.’
Op mijn laatste werkdag voor de zomervakantie zijn de rapportvergaderingen, bepalend voor de overgang naar klas vier. Leerlingen die diepe onvoldoendes hebben gehaald, kunnen niet over; het gaat al gauw om twintig procent van de leerlingen uit de derde klas. En wat te doen met de leerling die na problemen thuis en met een grote lesachterstand nét niet aan de bevorderingsnormen voldoet? Of de leerling die de afgelopen jaren veel ziek was? De kans dat hun achterstanden volgend jaar als sneeuw voor de zon zijn verdwenen, lijkt nihil.
Na de rapportvergaderingen lever ik m’n sleutels in bij de conciërge. Ik loop door het atrium langs leerlingen die hun kluisjes leeghalen als ik plotseling iemand hoor roepen.
‘Bedankt hè, meneer!’
Ik kijk om. Abdi zwaait met zijn rapport. Hij staat uiteindelijk een 5,7 voor Nederlands en is over naar de vierde. Na de zomer krijgt hij een nieuwe docent.
De naam Abdi is vanwege privacyredenen gefingeerd. Zijn echte naam is bij de redactie bekend