Als Jack Kerouac (1922-1969) als een goeroe voor een generatie gezien kan worden, dan was zijn privé-leven, of waren zijn privé-opvattingen, bijna de antithese van waar die generatie voor stond. Hij had een hekel aan zwarten en aan joden, hij werd steeds hardnekkiger katholiek, nam vrouwen niet echt serieus, hij verafschuwde homo’s, terwijl hij toch met de twee beroemdste literaire homo’s van zijn tijd bevriend was (Allen Ginsberg en William S. Burroughs) en volgens verschillende biografen zelf op z’n minst biseksueel was.
En toch kun je zonder overdrijven stellen dat zijn roman On the Road (1957) de centrale titel was op de verplichte leeslijst van de generatie die peace, love and understanding predikte en zich wilde losmaken van vooroordelen en dogma’s. Geen roman was een grotere lofzang op het leven buiten de gebaande paden, lang voordat het gemeengoed werd die paden überhaupt te verlaten.
On the Road volgt de lotgevallen van Sal Paradise, een personage toegerust met alle biografische eigenschappen van Kerouac zelf. Na een ongelukkige scheiding als hij nog begin twintig is, leert hij in San Francisco ene Dean Moriarty kennen, een aanstekelijk opgewekte man die jonger is dan hijzelf, maar op hem de indruk maakt van een soort vaderfiguur. Moriarty, gebaseerd op de beatdichter Neal Cassady, overtuigt hem van de vrijheid van een ‘leven onderweg’, van een bestaan zonder wortels. Met vijftig dollar op zak beginnen ze te liften, kriskras door Amerika, zonder plan of bestemming: New York, Denver, Mexico City, Detroit, New Orleans. Ze slapen op banken van mensen die ze op feestjes ontmoeten, worden intens verliefd op meisjes die ze ook zomaar weer verlaten, verliezen elkaar uit het oog, vinden elkaar weer terug en beginnen opnieuw.
De mythe wil dat Kerouac On the Road in drie weken schreef (wat leidde tot de beroemdste sneer uit de Amerikaanse letteren, door Truman Capote, die het boek verafschuwde: ‘That’s not writing, it’s typing’), met dezelfde bezieling als waarmee hij zijn reizen ondernam. Dat is precies dat: een mythe. Kerouac werkte jarenlang aan de compositie van het boek voordat het zijn definitieve vorm kreeg. Maar zoals het met de meeste romans gaat die op een of andere wonderlijke manier samenvallen met de tijdgeest waarin ze verschijnen, maken de mythes net zozeer deel uit van de aantrekkingskracht van het boek als de inhoud.
Wat die mythes betreft helpt het de romantiek rond het boek ook een handje dat de auteur het succes en de miljoenen verkochte exemplaren nooit helemaal heeft meegekregen. Op 20 oktober 1969 zat Kerouac whisky te drinken in een luie stoel (om elf uur ’s ochtends) en wat notities te maken, toen hij een scherpe steek in zijn maag voelde en grote hoeveelheden bloed begon te spugen. Zijn lever gaf het op; hij stierf de volgende ochtend. Anderhalf jaar eerder was Neal Cassady al overleden; hij had ergens in Mexico een bruiloft gecrasht en was na afloop dronken en high langs het spoor gaan lopen, gekleed in alleen een T-shirtje. Daar werd hij gevonden; de arts kon niet vaststellen of hij was overleden door blootstelling aan de elementen, of dat de drugs voor een orgaanfalen hadden gezorgd. Kerouac werd 47, Cassady 41.

Het is geen fijne klus de literaire kwaliteiten van On the Road uit te leggen. Er zitten nauwelijks mooie zinnen of metaforen in, hoofdstukken beginnen met ‘En toen’. Het heeft geen noemenswaardige plot, het werkt niet naar een bepaalde catharsis toe die de hoofdpersonen ouder en wijzer achterlaat. Sal Paradise en zijn reisgenoten zoeken ervaringen, en vinden die overal, jubelen erover, en vanuit je leesstoel is hun enthousiasme soms moeilijk te begrijpen. Het zijn van die korte kreten: ‘We’re all in this together!’ yelled Ponzo. I saw that was so – everywhere I went, everybody was in it together.’
Het is belangrijk te beseffen dat de hippiecultuur die wij nu met de jaren zestig associëren nog niet bestond toen Kerouac dit schreef. Het woord ‘hippie’ werd nog niet eens gebruikt, men had het over ‘beatniks’, en daarna nog over ‘hipsters’ voordat het woord ‘hippie’ doorbrak. On the Road viel niet zozeer samen met de tijdgeest waarin het verscheen, nog beter, het reed voor die tijdgeest uit. En toch zit de rusteloosheid die dat decennium kenmerkt al in On the Road, niet in de tekst, maar in de subtekst. Het illustreert een levenshouding zonder deze te benoemen, je vindt het misschien wel het best terug in de beroemde, lyrische slotzin: ‘So in America when the sun goes down and I sit on the old broken-down river pier watching the long, long skies over New Jersey and sense all that raw land that rolls in one unbelievable huge bulge over to the West Coast, and all that road going, all the people dreaming of the immensity of it, and in Iowa I know by now the children must be crying in the land where they let the children cry, and tonight the stars’ll be out, and don’t you know that God is Pooh Bear? the evening star must be drooping and shedding her sparkler dims on the prairie, which is just before the coming of complete night that blesses the earth, darkens all rivers, cups the peaks and folds the final shore in, and nobody, nobody knows what’s going to happen to anybody besides the forlorn rags of growing old, I think of Dean Moriarty, I even think of Old Dean Moriarty, the father we never found, I think of Dean Moriarty.’
De primaire fascinatie zit ’m in Amerika, het land, ‘from sea to shining sea’. Kerouac, of Sal Paradise, staat op Manhattan en voelt het continent aan de andere kant van de rivier aan hem trekken. Hij voelt de energie, hij wil erin opgaan. Het is wat Simon Garfunkel tien jaar later zongen over de bloemenkinderen van hun generatie: ‘They’ve all come/ to look for America.’
Je kunt het zien als een evolutie van de beroemde ‘Frontier thesis’, of ‘Turner thesis’, die de historicus Frederick Jackson Turner lanceerde in 1893. In zijn indertijd spraakmakende lezing en essay The Significance of the Frontier in American History stelde hij dat de Amerikaanse democratie, of eigenlijk de Amerikaanse volksaard, werd gedreven door de aanwezigheid van een ‘frontier’: tussen de Atlantische en de Stille Oceaan bevond zich altijd een plek waar de beschaving ophield, en de Amerikanen zouden het altijd als hun taak zien die grens verder op te schuiven. In zekere zin was Amerika altijd op ontdekkingstocht in eigen land, het werd gedreven door het nieuwe. Daar was vrijheid te vinden. ‘There is no American history’, zegt Don Draper in het begin van Mad Men: ‘There is only the American frontier.’ Later in de serie zegt Don het nog kernachtiger: Amerikanen zijn maar in één ding geïnteresseerd, namelijk in what’s next?
Zelfs toen alle gebieden bekend waren, en waren ingelijfd bij de staat, zochten Amerikanen nieuwe grenzen – dat was tenminste de suggestie in John F. Kennedy’s beroemde speech toen hij in 1960 de nominatie van zijn partij accepteerde om president te worden: ‘We stand today on the edge of a New Frontier.’ Die nieuwe grens ging concreet over bijvoorbeeld ruimtereizen, maar het was vooral de suggestie van een ontdekkingstocht naar een nieuwe moraal, een nieuwe manier van in de wereld staan, van niet blijven zitten waar je zit, maar de wereld verbeteren waar je kunt.
Met dat idee in gedachten richtte Kennedy het Peace Corps op, zodat jonge Amerikanen over de hele wereld vrijwilligerswerk konden doen. Maar de generatie van Kerouac was au fond meer geïnteresseerd in haar eigen land; ondanks hun hang naar Oosterse spiritualiteit, waren het Amerikanen op drift in Amerika. Net als Sal Paradise en Dean Moriarty.
Het is een vreemde paradox om On the Road te kwalificeren als de ultieme jaren-zestigroman. Omdat Kerouac de roman al publiceerde voordat het decennium überhaupt was begonnen, en simpelweg omdat veel dat we nu met de jaren zestig associëren nog niet aan de hand was: het is een volkomen apolitieke roman, er was nog geen sprake van Vietnam, er was nog geen protestgeneratie opgestaan, de Kennedy’s leefden nog, de burgerrechtenbeweging had nog niet het bereik dat ze later zou krijgen. Maar zonder het zelf in de gaten te hebben schreef Kerouac een handleiding voor wat je de counterculture moet noemen, de tegencultuur: zijn personages kiezen voor een leven dat niets te maken heeft met de rest van de maatschappij. Dat thema is bij hem niet geproblematiseerd in de zin dat Sal Paradise zich los moet vechten van zijn ouders of de verwachtingen van de mensen om hem heen. Het is helemaal geen probleem: hij gaat gewoon. Zijn leven kent geen grotere verplichtingen dan eruit te halen wat erin zit, hoe zelfhulperig dat ook mag klinken. Het maakt Kerouac maatschappelijk zonder dat hij in zijn roman ooit een keer hardop over de maatschappij nadenkt.
De reis van Sal en Dean stuurde talloze navolgers onderweg, het creëerde een mythe die decennialang werd beschreven en bezongen. Dit is waar, om nog maar een voorbeeld aan te halen, de zoon het over heeft in Cat Stevens’ Father and Son (1970): ‘I know/ I have to go.’ Waarheen en waarom hoeft er niet bij gezegd te worden. Het gaat om het gaan.
Romans die onze blik veranderden
Zoals we vorige zomer een serie maakten over ‘de boeken die ons denken veranderden’, zo zullen we nu op zoek gaan naar de romans die niet alleen samenvallen met de tijdgeest waarin ze geschreven werden, maar die tijdgeest ook actief vormgaven: romans die onze blik veranderden. Liet Salman Rushdie’s De duivelsverzen ons anders over de islam denken? In hoeverre is Turks fruit van Jan Wolkers die bril geworden waarmee we naar de vrije jaren zestig van Amsterdam kijken? Hielp Ralph Ellisons Invisible Man de zwarte man zichtbaar in de maatschappij te maken?
Beeld: Jack Kerouac in Napels, 1966 (Getty Images)