
Sinds wanneer bombarderen we elk probleem tot crisis? Tot voor kort ging het over de klimaatcrisis en de coronacrisis. Dat zijn gebeurtenissen die overduidelijk hun stempel drukken op de planeet. Historische breuken die, geheel volgens de oud-Griekse oorsprong van het woord crisis, nopen tot fundamentele beslissingen.
Inmiddels kampt Nederland met een torenhoge semantische inflatie. Een kleine greep uit het assortiment: naar aanleiding van de chaotische taferelen met buitenslapers in Ter Apel is er sprake van een ‘asielcrisis’. Maar is er nou werkelijk zo veel veranderd? Het aantal asielverzoeken steeg vorig jaar al en ligt nog altijd ver onder het niveau van recordjaar 2015. Iets soortgelijks geldt voor de ‘wooncrisis’. Of het tientallen jaren oude stikstofdebat.
De gevreesde koopkrachtcrisis dan? Ook die zorgen zijn verre van nieuw. Zelfs premier Rutte riep in 2019 werkgevers op hun personeel meer te betalen. De stijgende prijzen – in augustus gemiddeld 13,6 procent hoger dan een jaar geleden – zijn de druppel die de emmer doet overlopen. Zelfs de dreigende gascrisis komt niet uit de lucht vallen. Energie-experts waarschuwden al in 2014, na de bezetting van de Krim, voor de afhankelijkheid van een agressief Rusland. Nederland ging alleen maar meer gas importeren.
Ergens tussen ‘toen’ en ‘nu’ zijn deze relatief overzichtelijke kwesties omgeslagen in één grote ‘polycrisis’. Dat komt op de eerste plaats door politici die loze beloften doen. De pikettiaanse oprisping van Rutte over de groeiende welvaartskloof in Nederland werd toen al met een korrel zout genomen. Als het om de opvang van asielzoekers gaat, creëert het kabinet volgens zijn adviseurs zelfs doelbewust een crisissfeer.
Inmiddels lijkt er meer aan de hand dan politieke onwil. In De Groene leggen oud-topambtenaren de vinger op de zere plek: het ooit vermaarde Nederlandse overheidsapparaat is een ‘bouwwerk dat op instorten staat’. Met als gevolg dat ook áls de regering kordate besluiten neemt, die steeds vaker zonder concrete gevolgen blijven. Zo komt er pas volgend jaar extra inkomenssteun voor de lagere en middeninkomens. Ook al doet de koopkrachtdaling – 6,8 procent eraf, voorspelt het Centraal Planbureau – hier en nu pijn. Reden: de Belastingdienst kan het niet aan.
Het resultaat is wantrouwen. Bijna de helft van de Nederlanders vindt dat het de verkeerde kant op gaat met het land, maakte het Sociaal en Cultureel Planbureau vorige week bekend. Slechts één op de vijf is positief. In zo’n situatie is het, bijvoorbeeld, zinloos om te speculeren over het openen van de nationale gaskraan in ruil voor extra steun voor de Groningers. Natuurlijk zou dat helpen tegen de inflatie. En uiteraard geeft het Europa speelruimte ten opzichte van Poetin. Maar welke omwonende gelooft na jarenlang dralen en falen nog dat het wel goed komt met de beloofde ‘ruimhartige compensatie’?
Vanuit Den Haag klinkt steeds fermere taal. Wat de rest van het land hoort, is vooral het kreunen en steunen van een uitvoeringsapparaat dat te lang is verwaarloosd. Ooit was het Rotterdam dat met de ‘stadsmarinier’ op de proppen kwam: een soort superambtenaar die alle mogelijke veiligheidsproblemen zou oplossen. De landelijke politiek heeft dat trucje afgekeken. Er gaat geen maand voorbij zonder dat het kabinet een miljardenfonds lanceert of speciale gezant aanstelt die orde op zaken moet stellen. Het suggereert daadkracht. Maar zolang het onderliggende probleem niet wordt aangepakt blijven het loze gebaren. Met deze machteloze overheid verandert elke sluimerende kwestie vroeg of laat in een crisis.