Ik wilde net iets instagrammen toen ik zag dat iedereen al aan het instagrammen was. In de branding stond een meisje – bikini, zonnebril, één hand in haar zij, de ander in heur haar. Op de achtergrond de Burj Al Arab, dat op een speciaal ontworpen eilandje honderd meter in de zee staat. De Burj heeft de vorm van een zeilschip en geldt als het enige zevensterrenhotel ter wereld.

Haar vriendje zat een paar meter voor haar op de grond, en probeerde haar en de Burj precies goed op de foto te krijgen. Tien meter verderop was een ander stel met exact dezelfde pose bezig, en veertig meter daar weer vandaan was een derde duo bezig.

Als ik een paar meter naar voren zou lopen, bedacht ik, zou ik alle drie de instagrammende koppels op de foto kunnen zetten. Meta-Instagram. En net toen ik wilde opstaan van mijn strandstoel liep een jongen me voorbij en maakte hardop lachend precies die meta-foto.

Nieuwe kans. Ik kon nu ook hem fotograferen hoe hij hun fotografeerde – meta-meta-instagram.

I don’t know. Ik bleef zitten. Wat als iemand dan mij ook weer instagramde? Het is zo flauw om een medium tegen zichzelf te gebruiken, iedereen weet wel dat we allemaal dezelfde dingen doen, in dezelfde clichés trappen. Bovendien: je hebt zo’n liedje van Acda en De Munnik, over een jongen in het Vondelpark die een liedje schrijft over iemand die een liedje schrijft en dan maar wegvlucht. ‘Er zijn me iets te veel liedjesschrijvers/ iets te veel liedjesschrijvers hier.’

Overigens wilde ik iets anders instagrammen. Ik wilde een foto posten van het nieuwe boek van Margaret Atwood, het vervolg op haar klassieker The Handmaid’s Tale, en dan erbij zetten: ‘Om de beklemming van een patriarchale dictatuur op mij over te brengen zal je toch echt eerder moeten opstaan, Margaret Atwood.’ Haha, supergrappig Joost. Maar toen ik op mijn hotelkamer de foto’s bekeek, zag je achter het boekomslag in de verte een vrouw in boerkini in de branding. Ik had het niet gezien. Opeens leek de foto een aanklacht; de theocratische dictatuur van Atwood bestaat echt. Zoiets.

‘Interessant’, zei mijn kapper toen ik zei dat ik die avond naar Dubai vloog. Er zat iets in de manier waarop hij ‘interessant’ zei. Ik kon me vergissen, maar het leek of hij mijn haar net iets harder vastgreep. ‘Weet je wat het is’, zei hij, ‘ik heb gewoon geen zin meer om naar landen te gaan waar ik niet vrij voor mijn seksualiteit kan uitkomen.’

Weet je wat het is? zei een collega. ‘Het is toch een beetje alsof je gaat dansen voor de Führer.’ Hij begon over gastarbeiders die als slaven zouden worden behandeld. Een andere collega begon over het klimaat: was een vliegvakantie naar zo’n bestemming niet het toppunt van decadent?

Langs de snelweg stonden billboards met de emir van Dubai erop. Hij staarde daadkrachtig in de einder. ‘20 Years of Tolerance’ was de slogan. In het Dubai Mall, het grootste winkelcentrum ter wereld, hingen posters waarop stond dat 2019 ‘The Year of Tolerance’ was. Het winkelcentrum was brandschoon, overal stonden mensen klaar je te helpen, het personeel bestond uit Arabieren, Aziaten, Afrikanen, Europeanen. Ze waren allemaal vrolijk. De collectie van de boekhandel – twee voetbalvelden groot – was zo groot dat ik er uren zoet was. Alleen Salman Rushdie ontbrak – maar wie leest er nog Rushdie? Wie luistert er nog naar Acda en De Munnik? Margaret Atwoods The Testaments lag op grote stapels. Toen ik het afrekende kreeg ik er een Handmaid’s-T-shirt bij.

Op mijn hotelkamer scrolde ik door mijn foto’s. Burj Al Arab, Atwood, Handmaids, vrouw in boerkini, maar twee foto’s daarna: vrouw in stringbikini. Met een biertje in haar hand. Alles liep door elkaar heen. De gastheer van het hotel heette Mohammed en hij liet me trots het ontbijtbuffet zien: een ‘pork station’. ‘For your breakfast bacon’, zei hij. In mijn hotelkamer lag een handgeweven gebedsmatje in een speciale doos in de kledingkast. De Romantische dichter John Keats had het ooit over het belang van de ‘negative capability’, het essentiële vermogen van de geest om conflicterende ideeën naast elkaar te laten bestaan, zonder de behoefte van de tegenstrijdigheid en chaos een logisch geheel te maken.

Vanuit de lift kon je uitkijken over de stad. Nog nooit had ik zoveel hijskranen gezien, nog nooit zoveel spiksplinternieuwe flatgebouwen en hotels. Ze bouwen die niet voor zichzelf. Nog geen twintig procent van de bevolking in Dubai bestaat uit autochtone Emirati. Ze bouwen die voor ons, voor Europeanen en Russen en iedereen die werk en toerisme en investeringsmogelijkheden zoekt. En blijkbaar zoeken we die, blijkbaar hebben we genoeg negative capability om meerdere werelden en culturen door elkaar heen te laten lopen en ons er thuis in te voelen.

Vanuit mijn hotelkamer keek ik uit over de zee, en op de Burj Al Arab. Als je er zo voor stond had de Burj vreemd genoeg nauwelijks gravitas. Er ging een kalmerende werking van uit. Zijn wit en blauw kwamen in dezelfde tinten als de lucht en de zee. Het gebouw viel bijna weg in de horizon.