
De reputatie van de schilder Luca Giordano (1634-1705) leed tijdens zijn leven al onder het feit dat hij razendsnel kon schilderen en buitengewoon flexibel was in zijn onderwerpkeuze, zijn stijl en zijn onderdanigheid aan zijn opdrachtgevers. In de leer bij Ribera werd hij al ‘Luca Fa Presto’ genoemd, later ‘Fulmine’, de donderslag. Zijn carrière speelde zich voornamelijk af in Napels, onderdeel van het Spaanse Rijk, en in Spanje zelf, waar hij grote series werk afleverde voor het Escorial, het Buen Retiro-paleis in Madrid en de kathedraal van Toledo – allemaal opdrachten op het allerhoogste niveau. Hij was een geziene gast, en werd door de Spaanse koning in de ridderstand verheven. Ook terug in Napels, waar hij in 1705 stierf, schilderde hij zich een slag in de rondte in zo’n rijke laat-barokke stijl, met duizelingwekkende kleuren, wervelende actie, groot drama, prachtige mensenlijven.
Daar krijg je in het Noorden maar zelden wat van te zien; de Nieuwe Kerk toont nog even één van Giordano’s meesterwerken, onderdeel van haar serie tentoonstellingen met één enkel stuk die iets van spiritualiteit aan de kerk zouden moeten toevoegen. St. Michael, die de duivel overwint, dateert van 1663, en is afkomstig uit de Gemäldegalerie, Berlijn. Het is een topstuk. Vondel zette dezelfde Michaël een kleine tien jaar voor Giordano al prachtig neer, in Lucifer: ‘… Michaël, in ’t schittrend harrenas,/ Verschynt, gelyk een god, uit eenen kring van zonnen’. Giordano’s engel, blond, in hemelsblauwe tuniek en roze mantel, huppelt gewichtloos over een krijsende massa van in ongenade gevallen luciferisten, en prikt en passant met zijn piek de grootste booswicht in de pens. Je kunt je afvragen of dat ‘spiritualiteit’ aan de Nieuwe Kerk toevoegt; het is in elk geval frappant om zo’n agressief katholiek thema te presenteren in een gebouw dat sinds 1578 een bolwerk is van Nederlands protestantisme. Want zo moet dat werk wel gezien worden, denk ik: als een beeld van de katholieke kerk die zich opricht en ten strijde trekt tegen ‘een verwaten hoofd van dolle vloekverwanten’ (Vondel, nog eens).
Giordano werkte in het hart van de Spaans-katholieke wereld, en zijn thema’s zijn vaak te begrijpen als voorbeelden van ‘wederopstanding’, als bij St. Sebastian, bijvoorbeeld, die wordt doorboord met pijlen, maar overleeft, en van ‘strijdbaarheid’, zoals bij de heiligen van de contra-reformatie, Ignatius van Loyola, Franciscus Xaverius, Teresa van Avila et cetera. Zij legden een verband tussen het mystieke en het lichamelijke: het wonderlijke wordt door het menselijk-natuurlijke van de vijf zintuigen ervaren, vandaar die aandacht voor de fysieke kracht van de engel, het groot drama, en het felle realisme in die opengesperde bek van de duivel, met zijn krampachtig uitgestrekte hand. ‘De gansche hemel, van den grond tot op de kruin/ Der aertspaleizen, juicht op Michaëls bazuin,/ En zwaeijende banier. De veldslag is gewonnen’ – en dat is mooi, natuurlijk, maar daar gaat het niet om die ene veldslag: in zijn triomfantelijke pose doet Michaël vooral denken aan de verrijzende Christus, die de wachters bij het graf verrast.
Luca Giordano, Meesterwerk 2019, de Nieuwe Kerk, Amsterdam, t/m 7 april, nieuwekerk.nl