Wel kwam ik hem later eens tegen aan de toog van een Leids biercafé. Toen hij me herkend had, zei hij: ‘Jij hebt een keer iets over Michel Tournier geschreven. Dat heb ik bewaard.’ Hij greep naar z’n binnenzak, waardoor het even leek alsof hij mijn oude proefwerkvelletje ter plekke te voorschijn ging trekken – dat zou best creepy zijn – maar hij pakte alleen zijn portemonnee om af te rekenen.
‘Zozo… En wat schreef ik dan precies?’
‘Geen idee, maar het was wel iets om te bewaren.’ Zelf was hij overigens niet eens zo’n liefhebber van Tournier. ‘Al die filosofische spelletjes en systemen… hij is mij veel te cerebraal.’
Ik ben ook vergeten wat ik schreef, al weet ik wel nog de titel van het verhaal waar het allemaal om draaide: ‘Lucie, ou la femme sans ombre’.
Raar hoe zoiets werkt. Je krijgt verhalen toegestoken op school, leest ze klassikaal of thuis. Sommige laten je volkomen onberoerd. Andere blijken dat ene luciferhoutje te zijn dat een heel nieuw continent in vuur zet.
Die Lucie zonder haar schaduw heeft me bij Tourniers De elzenkoning en bij zijn essays gebracht, en die reikten weer de lianen aan om naar Nietzsche, Flaubert en al die anderen te slingeren, die anders ook wel op mijn pad waren gekomen, maar het lot heeft beslist dat Tournier een oerfiguur is geworden.
‘Ik ben een smokkelaar in de filosofie’, beweerde hij in interviews. Als academicus was hij namelijk gesjeesd, en nadat hij jarenlang ‘zijn bureaulades had gevuld met gestrande manuscripten’ debuteerde hij pas op z’n 42ste. In de literatuur was hij dan voor sommigen weer te filosofisch, te cerebraal. Die obscure tussen-wal-en-schip-positie gaf hem voor mij precies het juiste obscure aureool en de illusie hem voor mezelf alleen te kunnen hebben, een effect dat nog eens verdubbeld werd door de figuren die zijn romans bevolken: flamboyante eenlingen met een hoogst particuliere mythologie en een virtuoze dictie, zoals garagehouder Abel Tiffauges in De elzenkoning of Alexandre, alias ‘de dandy van de vuilnisbelt’ uit De meteoren.
Ik was echt een beetje teleurgesteld toen ik vorige week bij het bericht van zijn overlijden op de sociale media las wie er allemaal verslingerd waren aan Michel Tournier. In mijn eindexamenjaar verscheen bij Meulenhoff zijn toen al vijftien jaar oude essayboek Een vlaag van bezieling, dat nooit herdrukt is en dat vanaf toen een bondgenoot is gebleven, altijd binnen handbereik. Het schitterende slot van het voorwoord heb ik altijd als een exclusief aan mij gerichte boodschap gelezen. Na zijn dood is die passage nog huiveringwekkender. Michel Tournier schenkt er een glimlach aan zijn toekomstige lezer, en dankzij hem zal zijn ‘bleke schim, zwevend boven de zwarte wateren van de Styx, plotseling stevigte krijgen en even huiveren van leven, zoals elke keer dat iemand een boek van mij zal openslaan, of een bloem zal leggen op mijn graf’.
Wat schreef ik in die schoolbankjes over die schaduwloze Lucie? Niet veel zinnigs vrees ik, afgaande op de kantlijnkreten van mijn achttienjarige zelf in dat boek met essays. Neem het laatste eruit, ‘Tegenspoed voor Sophia’, dat ik nu voor de 208ste keer integraal herlees.
‘Wanneer je hart huilt van eenzaamheid, lacht je geest van vrijheid.’ Onderstreept en ‘ja!’ ernaast gekalkt. ‘De beste levens daarentegen kennen geen volwassenheidsfase.’ Drie uitroeptekens. Ik was, om kort te gaan, bevangen door een blinde lyrische instemming met al dit soort nietzscheaanse kalenderspreuken die me nu… nou ja, geen ópen maar toch wel wat tochtende deuren lijken.
Twintig jaar later spreken me heel andere passages eruit aan, vooral subtiele details zoals de ‘buitensporige roerloosheid’ die hij in zijn tuin ervaart. En ik heb ineens oog voor de centrale stelling: ‘wijsheid is niet overdraagbaar’, ondanks de bedrieglijke homonymie van het Franse woord expérience. Nu zou ik dit aanstrepen: ‘Dat mensen met ervaring zo vaak toegeven aan hun neiging om adviezen uit te delen, komt doordat ze menen te beschikken over de resultaten van een aantal experimenten. In wezen verwarren ze twee niveaus van kennis: het ene diep, duister, verknoopt met het lichaam, de zenuwen, de geslachtsorganen, en het andere abstract, cerebraal, licht, draagbaar.’
Tournier twintig jaar later herlezen bewijst het gelijk van dit essay. Zelfs met woorden kan het niet, die sagesse, die wijsheid, overbrengen. Daar is tijd voor nodig. En misschien is literatuur niet anders dan ons protest tegen die onoverdraagbaarheid. Misschien kun je alleen maar bezwerend zeggen: er zal een dag komen dat jullie mij zullen begrijpen.