
Nederland als hufter, het is een ingesleten verwachtingspatroon waar minister van Financiën Wopke Hoekstra zich dit voorjaar naar gedroeg toen hij weigerde te tekenen voor het Europese steunpakket tegen de coronacrisis. Hij eiste halsstarrig hervormingen in ruil voor krediet, waarmee hij zich de woede op de hals haalde van Italië, Spanje en Portugal. ‘Nederland als hufter, dat hebben we een beetje geïnternaliseerd’, zegt Joep Leerssen. ‘De botte Hollander is een geuzennaam geworden. Hoekstra had het zelfs over “wij Hollanders” en “jullie Italianen”.’
De Duitsers en de Oostenrijkers wilden de zuidelijke landen ook niet zo maar een blanco cheque geven, alleen formuleerden ze hun reserves diplomatieker. ‘De Italianen zouden gek zijn geweest als ze niet, ook in deze omstandigheden, hun nationaal belang in het oog hadden gehouden’, zegt Leerssen. ‘Ze roepen al heel lang om een mutualisering van de staatsschuld. En nu biedt de coronacrisis, bij alle ellende, ook een mooie aanleiding om dat agendapunt weer naar voren te brengen. Er is ook eigenlijk niets mis mee dat andere landen zeggen: ja, maar, jullie springen veel onzorgvuldiger om met je staatsschuld dan wij, waarom zouden wij daarvoor moeten opdraaien?’
Maar dit wordt geen gesprek over de economische rationale achter het Nederlandse voorbehoud tegen het Europese coronanoodfonds; Joep Leerssen is hoogleraar Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam en als literatuur- en cultuurhistoricus vermaard om zijn baanbrekende onderzoek naar de Europese beeldvorming en cultureel nationalisme. Het gaat dus eerder om de manier waarop Hoekstra zijn boodschap verpakte: die werd aangedreven door een stereotiep beeld over noord en zuid en verergerde de conflictsituatie. Om de beelden over noord en zuid die diep in ons verankerd zijn.
‘Noord en zuid zouden geen stereotypen zijn als ze niet onmiddellijk werden geactiveerd om ons een frame te geven voor deze ongewone toestand’, licht Leerssen toe. ‘Stereotypen gedijen het best in situaties van ontreddering of conflict. Ze worden ook bewust gebruikt door de regering om het volk te paaien of zichzelf retorisch te rechtvaardigen. klm is plotseling onze blauwe trots. Er worden heel oude dingen aangeboord als “Nederland handelsnatie” en klm als de moderne voc.’
Hij vervolgt: ‘Een van de diepst ingesleten stereotypen van Europa, bijna even diep als dat over het verschil tussen man en vrouw, is het idee dat het noorden een koel temperament heeft en het zuiden een warm. Het is een soort aardrijkskundige blik op de volkskarakters van Europa. Dat betekent dat de zuidelijke landen heel leuk zijn om op vakantie te gaan, maar dat als je een loodgieter nodig hebt, je beter geen Siciliaan kunt nemen maar een Groninger. En het zijn niet de twitteraars en de onderbuik die met zulke gevoelens komen, maar staten en mensen die heel goed weten waar hun belangen liggen en hoe ze die moeten communiceren.’
In zijn mooie boek Spiegelpaleis Europa: Europese cultuur als mythe en beeldvorming uit 2011 beschrijft Leerssen hoe het verschil tussen noord en zuid in zekere zin werd uitgevonden in 1800, door Madame de Staël in haar boekje De la littérature, in feite de eerste vorm van literatuursociologie die we kennen. ‘Zij kijkt’, vertelt hij, ‘hoe elke literatuur samenhangt met de samenleving waar zij uit is ontstaan, en stelt dan: de literatuur – en daarmee bedoelt ze eigenlijk de geletterdheid, de cultuur – van de noordelijke landen is minder collectief. Mensen zitten niet als in een Bertolli-reclame samen in de open lucht onder een olijfboom te picknicken, ze wachten bij de open haard tot de winter voorbij is. Dat betekent dat het noorden huiselijker is, introspectiever, moreler. Terwijl de zuidelijke literatuur veel meer door passies wordt gekenmerkt en door de neiging tot sociaal conformisme. Met haar tegenstelling individueel-collectief legt ze ook de vinger op iets wat in die jaren als de romantische tegenbeweging tegen het classicisme opkwam.’
Madame de Staël is niet zo beroemd als Goethe of Walter Scott, maar ze is wel zeer invloedrijk geweest. ‘Zij was een soort condensator’, zegt Leerssen, ‘een verzamelpunt van ideeën die in de lucht hingen. Ze was ook een sociale netwerker met een salon die een knooppunt van opinievorming was. Ze leunde op denken dat een beetje diffuus in de lucht hing, bij Montesquieu en in zekere zin bij Herder, dat waren de grote, zware jongens van de achttiende eeuw; zij comprimeerde hun denken, maakte het bevattelijk en legde het helder uit. Ze deed eigenlijk wat een journalist doet.’
En ze formuleerde in 1800 wat nog altijd onverkort van kracht is: ‘Madame de Staël geeft aan dat de verfijnde beschaving van de Middellandse Zee niet moreel is, weinig zondebesef kent. Daarom is het zuiden sensueel en frivool, terwijl de beschaving van het noorden diep moralistisch is over de eigen persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens. Daar gaan de Duitse Romantici mee op de loop. Zij verwijten Napoleon en de paus dat ze wel veel hoempapa uitstralen, en schone schijn en klatergoud, maar voor het wezenlijke besef van de eigen verantwoordelijkheid moet je Luther hebben en het protestantisme en een beetje beschouwelijk zijn. Max Weber pikt dit een eeuw later op, met de geest van het kapitalisme die voortkomt uit het protestantisme, het arbeidsethos, je contracten honoreren. Weber praat Madame de Staël na. Michelangelo en Rafael en de Sixtijnse kapel hingen samen met de Borgia’s en de volstrekte corruptie van Italië.’
In Spiegelpaleis Europa trekt Leerssen die omgekeerde evenredigheid tussen ethiek en esthetiek door tot de film The Third Man (1949, naar het gelijknamige boek van Graham Greene), waarin de zwarthandelaar Harry Lime, nadat hij de terreur en het bloedvergieten van de Borgia’s heeft gekoppeld aan de kunst van Michelangelo, Leonardo da Vinci en de Renaissance, de gevleugelde zin uitspreekt: ‘In Switzerland they had brotherly love – they had 500 years of democracy and peace, and what did they produce? The cuckoo clock.’ Leerssen, lachend: ‘Als je alleen maar beschaafd wil zijn, maak je een koekoeksklok! Dat er een spanning zit tussen culturele verfijning en innerlijke moraal, daar is Madame de Staël voor het eerst mee op de proppen gekomen.
De vraag is hoe het kan dat de stereotypen die Madame de Staël in 1800 vastlegde nu nog steeds zo dominant zijn. Het is iets waar Leerssen naar eigen zeggen mee worstelt. ‘In het begin, toen ik met dit soort stereotypen aan de gang ging, wilde ik bewijzen dat het stereotypen waren. Dat was een beetje een jaren-zeventig-, jaren-tachtig-habitus. Domme blondjes of zuinige Hollanders: dat zijn stereotypen en we moeten ze deconstrueren. Ondertussen is dat gebeurd, je kunt daar niet eeuwig mee doorgaan, dan word je een beetje een drammer. Mijn grote vraag is dus nu: hoe spelen die stereotypen een rol in het framen van onze zienswijze op de wereld? Waarom zijn ze zo ongelooflijk standvastig en bestand tegen alle deconstructies die we erop loslaten?
Een van de grote charmes van stereotypen is dat ze biseksueel zijn. Ze kunnen zowel met de ene als met de andere kant van het argument in de weer gaan. Dat wil zeggen dat je het zuiden kunt wantrouwen als een corrupte boel onder een schone schijn: de “Dood in Venetië” en dat soort dingen. Of je kunt het omarmen als Lord Byron, die zei: ik bevrijd me hier uit het moralisme van het noorden. Al die bouquetreeksboekjes over “zonnige landen, vurige mannen” en de latin lover sluiten daar bij aan. Juist omdat het die prikkeling heeft van het ambivalente, van het dubbele, blijft het stereotype uitdagen.’
En sommige stereotypen zitten zo diep in ons hele culturele denkpatroon ingebakken dat ze bijna tot het operating system van onze intelligentie behoren. ‘Ik denk dat het er ook mee te maken heeft’, verklaart Leerssen, ‘hoe vroeg je er in je leven mee geconfronteerd wordt. Als wij stereotypen lezen in Asterix of Suske en Wiske als we tien, twaalf jaar oud zijn – de Schotten zijn zuinig en de Spanjaarden zijn trots – dan hebben we dat na de tafel van vier geleerd en daar kunnen we nog wel iets aan veranderen. Als we die dingen leren voordat we naar de kleuterschool gaan, dan zitten ze heel diep. Jongetjes-meisjes bijvoorbeeld, dat gebeurt ook in de meest intieme privésfeer. We krijgen het heel vroeg mee. Dat is wat Bourdieu een habitus noemt.
Ik denk dat noord-zuid op een redelijk diep niveau zit: de zomers zijn heet en de winters zijn koud, in de zomers vieren we vakantie en in de winters hebben we hoogstens Kerstmis, waarbij we ons terugtrekken in de knusse binnenwereld. Er zitten zoveel stereotiepe, bevestigende elementen in die tegenstelling koel-warm, individueel huiselijk tegenover los en collectief, dat het heel moeilijk wordt om de zaken anders te zien.’

‘Eén ding moet je wel in het hoofd houden’, onderbreekt Leerssen zichzelf. ‘Hoe hecht die stereotypen ook verweven zijn met de manier waarop we de wereld ervaren, ze zijn niet echt. Ze zijn niet hetzelfde als een paar schoenen. Het zijn geen echte dingen.’ En dan stelt hij zichzelf als voorbeeld: hij komt uit Limburg. ‘Ben ik nou een noorderling of een zuiderling? Ik ben een Nederlandse belastingbetaler en Hoekstra is mijn minister en ik ben eigenlijk ook een gewone zuinige Hollander, maar als carnaval wordt gevierd ben ik opeens een zuiderling. Het is volstrekt willekeurig of je bij het noorden of het zuiden hoort. Elk land heeft zijn eigen noorden en zuiden. Je wil niet weten wat voor stereotypen er zijn over Noord- en Zuid-Limburgers. De Noord-Limburgers zijn zandhazen, een beetje boers en niet zo bourgondisch als in het zuiden. De echte Limburgers zijn de Zuid-Limburgers, die zitten op de lössgronden en hebben het weelderige leven van meer latifundia-achtige boerenbedrijven.’
Hoe willekeurig ook, weer is er een geografische verklaring: zandgrond versus lössgronden. Met die inzet van de geografie kun je het ook historiseren, legt Leerssen uit. ‘De diepste wortels daarvan liggen rond 1600, als we leren met een cartografische blik naar de wereld-als-landkaart te kijken en de kaartenmakers het noorden aan de bovenkant plaatsen. Op dat moment – en dat is specifiek West-Europa, want die cartografie is een West-Europees cultuurproduct – krijg je een verticale spiegeling tussen koud en heet. En het wordt dan heel vanzelfsprekend om dat te projecteren op het menselijk lichaam, dat je hoofd koel is en je onderlijf warm.’
Het is interessant om te bedenken wat daarbij antropologisch is, van alle tijden, en wat politiek en cultureel. ‘De gedachte dat de mens met zijn hoofd het dichtst bij de engelen staat en met z’n kruis het dichtst bij de beesten is heel oud. Dat zien we bij Plato al. Je ziet dan een soort driedeling: het rationele denken vindt in je hoofd plaats; je passies, waar je hart klopt en je longen ademhalen in de borstkas; en de lagere lichaamsfuncties zitten onder de gordel, de spijsvertering. Freud neemt dat over: hij heeft het over het superego, het penthouse van de menselijke geest als het gaat om de morele aansturing; en het onderbewuste voor de kelder, waar zich alle donkere dingen afspelen. Dat is dus een mensbeeld, dat kun je duizenden jaren volgen.’
Maar rond 1600 wordt daar de landkaart overheen gelegd. ‘En dat wordt met de West-Europese cultuur naar Noord-Amerika geëxporteerd, waar de puriteinen van New England koel zijn en weberiaans en de plantage-eigenaren van de zuidelijke staten warm zijn en los. Je ziet het in het hele Westen, maar nergens in Afrika of Azië.’
Het opvallende is dat wanneer je het begrip ‘Europa’ op de wereldbol projecteert, je een verschuiving ziet van de Oude Grieken naar Max Weber. ‘Voor de klassieke Oudheid’, zegt Leerssen, ‘is Europa eigenlijk de landen rond de Middellandse Zee, en de Middellandse Zee is een binnenmeer en Noord-Afrika hoort daarbij. Kerkvader Augustinus komt uit Noord-Afrika, Leo Africanus ook. Met de opkomst van de islam wordt Noord-Afrika onderdeel van de islam en als wezenlijk niet-Europees gezien. Dan wordt de Middellandse Zee een slotgracht.’
Na het Grote Schisma van 1054, de scheuring in de christelijke kerk in de oosters-orthodoxe kerken en de rooms-katholieke kerk, drijven de twee helften van Europa uit elkaar. Cruciaal zal zijn dat Oost-Europa geen universiteiten ontwikkelt. Oxford, de Sorbonne, Salamanca, Bologna – het zijn instituten die horen bij het roomse christendom, niet bij de orthodoxie. Daar vindt de opkomst plaats van eerst de scholastische filosofie en uiteindelijk de wetenschappelijke revoluties, waarin een zelfbesef ontstaat dat kenmerkend is voor de moderne tijd.
‘In de Italiaanse Renaissance zie je dat opkomen’, legt Leerssen uit, met Giorgio Vasari, de eerste kunsthistoricus, die al aangeeft dat van de schilders Cimabue tot Giotto tot zijn eigen generatie elke leerling zijn leermeester heeft overtroffen. Dat is wezensvreemd voor het middeleeuwse wereldbeeld. Dat is wat Wittgenstein zegt: voor religie ligt de waarheid in het verleden, voor de wetenschap ligt de waarheid in de toekomst. Bij Vasari zie je dat zelfbesef ontstaan: wij kunnen het steeds beter gaan doen. En dat wordt dus ook het zelfbeeld van Copernicus tot Galileo tot Newton: we begrijpen de wereld steeds beter.’
Die gedachte vindt haar culminatiepunt in het Europa van de Verlichting, en dat is West-Europees. Daarop volgt het kapitalistische handels-Europa, dat zich concentreert in het noordelijke deel. ‘Europa krimpt voortdurend en dikt in’, zegt Leerssen. ‘En verschuift naar de vierhoek Londen, Kopenhagen, Parijs en Frankfurt. We krijgen dus een steeds beperkter en steeds exclusiever beeld van Europa.’
Maar, voegt hij daar onmiddellijk aan toe: in de cultuurgeschiedenis heft het nieuwe het oude niet op. ‘Het zijn sedimentaire lagen die opgestapeld zijn. Wij gebruiken geen telefoons meer met een draaischijf, die is vervangen door het toetsenbord. Maar Bach is niet vervangen door Beethoven; Beethoven is er gewoon overheen gekomen. Zo zit het ook met de stereotypen: wij hebben al die lagen van een heel vaag mediterraan, klassiek Europabeeld tot een weberiaans, modern Noord-West-Europabeeld als een spekkoek in onze geest op elkaar zitten. We kunnen de lagen naar believen activeren.’
Als je zo gespecialiseerd bent in beeldvorming als Joep Leerssen is, moeten de gebeurtenissen in de actualiteit je voortdurend aan het denken zetten over een van die sedimentaire lagen. De stereotiepe tegenstelling tussen noord en zuid speelt op als het in Europa over geld gaat, maar ze keert op een andere manier ook terug in het verzet tegen racisme. Daarin gaat het om de verhouding van Europa tot het verdere zuiden – onze worsteling met ons koloniale verleden. Evengoed zie je de noord-zuid-tegenstelling in de VS, tussen de noordelijke en zuidelijke staten.
‘Er gebeurt iets wat ik heel boeiend vind en waar ik nog niet mee uit de voeten kan’, zegt Leerssen. ‘En dat is een soort laterale transfer van mobiliserend ongenoegen van de ene samenleving naar de andere. Amerika is een land van voormalige slavenhouders, waarbij de hele economie steunde op het importeren en uitbuiten van tot slaaf gemaakte mensen uit Afrika. Daar zijn burgeroorlogen over gevoerd en zijn in de jaren vijftig en zestig enorme emancipatiebewegingen overheen gegaan. Europa heeft ook haar koloniale verleden, maar dat heeft zich grotendeels buiten de eigen landsgrenzen afgespeeld, in de koloniën zelf. Europa en Amerika zijn niet uitwisselbaar, maar we zien wel dat in de bewustwording de ervaringen van de ene groep worden opgepikt door de andere. Er is een soort transfer gaande, een respons, een vorm van ongenoegen, en dat steekt landsgrenzen over.’
Hij bekent: dat is voor witte Nederlanders zoals hijzelf een ongemakkelijke gewaarwording. ‘Het zwartepietendebat geeft aan hoe het schuurt en hoe moeilijk het is om te zeggen: wij witte Nederlanders zitten in hetzelfde schuitje als Ku Klux Klan-leden in Alabama. Het is een dubbele slag. De ene inhaalslag is de mobilisatie van afstammelingen van mensen die tot slaaf waren gemaakt en die zeggen: hier is nog altijd iets dat niet lekker zit en dat moet worden gepurgeerd uit het systeem. En de andere is de associatie tussen de mensen die eigenlijk voor zichzelf niet zo’n groot schuldbewustzijn hadden en opeens geassocieerd worden met racisten in Amerika.’
Europa, vindt hij, moet leren dat Europees racisme bestaat, ook al hebben we het heel lang buiten de Europese grenzen weggemoffeld. ‘Wat zich heeft afgespeeld op de plantages van Indonesië, of de suikerplantages van de Antillen of Suriname, was echt letterlijk ver van ons bed. Dat wij daardoor goedkope suiker kregen – je kon er een soort cognitieve dissonantie over hebben. Maar ook al zagen we het niet, we waren toch, zoals het in de memory studies heet, implicated subjects. We zaten in dat systeem.’
Om dat systeem onder ogen te zien zijn er volgens hem verschillende cycli nodig in de bewustwording. ‘De eerste was het besef dat de Europese kolonisten die in de negentiende eeuw naar Afrika gingen daar niet de beschaving brachten, maar er juist de barbarij naartoe brachten. Dat ze daar een afgrijselijk barbaars slavensysteem importeerden om er rubber of ivoor of wat het ook zij weg te halen. En dat daar gruweldaden zijn begaan. Het is een schok geweest, dat het daar niet allemaal dappere Livingstones waren op zoek naar de Nijl, of brave missionarissen met de bijbel in de hand. Afgezien van het feit dat Nederland voordien al slaven naar Amerika had gedeporteerd, en onderdeel was van, zeg maar, de treinen naar Auschwitz – die hebben we een paar honderd jaar van tevoren al tussen West-Afrika en de andere kant van de Atlantische Oceaan laten lopen.’
Eind negentiende eeuw viel de Europese aanwezigheid in de Afrikaanse binnenlanden van haar morele voetstuk. In Spiegelpaleis Europa stelt Leerssen dat de omslag in Joseph Conrads roman Heart of Darkness wordt beklonken. Als diep in de Congo de verloren koloniaal Kurtz wordt teruggevonden blijkt deze een bruut schrikbewind te hebben gevestigd. In Afrika is hij, zoals Leerssen schrijft, ‘verworden tot een dierlijke onmens en de laatste woorden die hij uitspreekt lijken afkomstig te zijn uit een blik in zijn eigen ziel: “The horror! The horror!”’
Het ‘heart of darkness’ bleek zich in Europa zelf te bevinden. ‘We hebben eraan moeten wennen’, zegt Leerssen. ‘Net als aan het besef dat de volkerenmoord en Auschwitz een Europese ervaring zijn, en dat die massale uitroeiingen in vernietigingskampen in welbewuste campagnes begonnen zijn buiten Europa – het neerslaan van de Bokseropstand in China, het Vernichtungsbefehl van Von Trotha in Namibië, de proeven van Robert Koch voor tuberculose op Afrikaanse koloniale onderdanen. Stukje bij beetje sluipt het dan van Namibië via Armenië Europa binnen. Auschwitz is eigenlijk de thuiskomst van de gruwelen die we voordien buiten Europa hebben begaan.’
Die gruwelen vormen de laatste nieuwe laag op een Europees zelfbeeld dat hoe dan ook al gemengde gevoelens kent. Zoals Leerssen het zegt: ‘We zijn trots op de middeleeuwse gotische kathedralen, wat een hoogstandjes van architectuur waren dat niet, op de rijke muziektraditie van Bach tot Wagner, maar er zijn ook heel andere dingen gebeurd. Hoe ga je met die dubbele traditie om?
We hebben om te beginnen de bleeding-heart white liberals, zoals ik, die dat aanvaarden en zeggen: ik heb het daar best moeilijk mee. Daar zal door anderen soms schamper om gelachen worden – ach, heb jij het daar moeilijk mee? En dan krijg je te maken met de postkoloniale kwaadheid die steeds geprononceerder wordt en een eigen leven gaat leiden. Maar er zijn nu ook mensen die de bleeding-heart white liberals als snowflakes verfoeien en zeggen: hou toch eens op, wij hebben de islam tot stilstand gebracht bij de poorten van Wenen, we moeten weer staan voor een krachtig Europa. Dat is een Europabeeld dat moedwillig chauvinistisch is, en heel erg eurocentrisch en boreaal. Een spierballen-Europa dat juist trots is op de koloniale geschiedenis. Als een kogeltje in een flipperkast stuiteren al die Europabeelden heen en weer – het is vreselijk chaotisch.’
En wat moeten we dan met dat stuiterende kogeltje? Leerssen denkt even na: ‘Ik kan wel als wetenschapper zeggen: we kunnen in die dialectiek van verschillende Europabeelden uit vijf, zes verschillende historische perioden, die nu allemaal nog op elkaar inspelen, ongeveer die complexe uitwisseling van standpunten zus of zo traceren… Maar in de praktijk heb ik de vraag: is er überhaupt nog wel een Europabeeld waarmee we ons kunnen identificeren? Want op het ogenblik is Europa alleen maar datgene waar anderen zich tegen afzetten, of waarmee je je tegen anderen afzet. In plaats van een vanzelfsprekendheid is het nu een groot vraagstuk.’
Dan probeert hij toch een voorlopig antwoord op dat grote vraagstuk te geven. ‘Met de terugkeer van de sterke staat die je nu tijdens de coronacrisis ziet, denk ik: eigenlijk doet Europa het lang niet slecht. We hebben een beetje de obligate journalistieke stemmen die zeggen (hij slaat een dramatische toon aan): “Corona? En Wat Doet Europa?” Wat kan Europa doen? Europa doet heel weinig fout. Het is een forum waarbinnen nationale beleidslijnen kunnen worden afgestemd, waardoor we geen volstrekt unilateralisme krijgen. Dankzij het feit dat er nu een idioot in het Witte Huis zit, weet Europa heel goed dat we niet kunnen terugvallen op onze Atlantische reflex en een zijvleugel van Amerika ten oosten van Greenwich moeten worden. Wat er met Groot-Brittannië is gebeurd, en hoe de Brexit samenhangt met het volstrekte failliet van de governance van die staat – dat zijn een aantal wrakken op het strand die een baken vormen voor de schepen die op zee zijn.
Natuurlijk, er is de uitdaging van het po-pulistische unilateralisme van leiders als Orbán en er zal ongetwijfeld grote economische spanning komen als gevolg van de economische weerslag van corona. ‘Maar’, zegt Leerssen, ‘de gedachte dat tussen het unilateralisme van de Poetins en de Trumps een soort verstandige samenwerking, met gemengde gevoelens misschien, het beste is wat we kunnen, geeft Europa wind in de zeilen. Max Weber sprak al van Entzauberung, onttovering. Ik denk ook heel vaak aan Keats, met zijn begrip van negative capability: het vermogen om in tegenstrijdigheden te leven. Voor mij is de Europese wapenspreuk: “It’s complicated.” Inderdaad, er zijn afgronden van gruweldaden en er zijn toppen van beschaving. De Borgia’s en de Michelangelo’s zitten er nog levensgroot in. Maar dat is eigenlijk best een verstandig zelfbeeld om de moderne tijd mee tegemoet te treden. Een verstandige politiek moet niet op sprookjes gebaseerd zijn.’