Welke grote contrasten zo'n simpel uitgangspunt kan opleveren, illustreerde de aflevering die afgelopen vrijdag in het Haagse Korzo plaats vond.
Het meest sprekende voorbeeld van geimproviseerde muziek was wellicht het optreden van Misha Mengelberg, die dit seizoen als rode draad fungeert. Hoe gewoontjes dit op papier ook mag lijken, de confrontatie die hij met de Duitse saxofonist en klarinettist Peter Brotzmann aanging, was adembenemend. Twee veteranen met volkomen verschillende muzikale achtergronden slaagden erin een logisch, spannend en vonkend betoog op te bouwen. Zonder een moment de eigen speelstijl te verloochenen en zonder een moment elkaar uit het oog te verliezen. Feilloos op elkaars fratsen inspelend ontaardde dit samenspel in een pesterig fluitduet, een rustpunt dat Mengelberg benutte door een zoveelste sigaret op te steken.
Waar Mengelberg put uit een zeer groot reservoir van muzikaal materiaal, zijn de stukken van de Schismatics - dat bestaat uit drie vocalisten en drie instrumentalisten - uitgesproken experimenteel van aard. Even subtiel als grillig zijn de capriolen die Han Buhrs & Co uithaalt en waarbij de stem vaak een onvoorspelbare en soms zelfs onherkenbare gedaante aanneemt.
Dat laatste gold ook zeker voor de Amerikaanse gitarist Robert Poss. Je kon zien dat hij een gitaar op zijn knieen had liggen, maar het geluid dat hij eraan ontlokte, was ver verwijderd van de gangbare gitaarsound. Met chirurgische precisie betastte en beklopte hij de snaren. Dat resulteerde in een massieve stapeling van elektronische klanken - een synthetisch pak geluid en solide alsof je erin kon knijpen.
Poss’ optreden was een mooie demonstratie van de betrekkelijkheid van het begrip improviseren. Wat misschien op het eerste gezicht gefreak lijkt, getuigt in wezen van een grondige kennis en beheersing van het instrument. Hij weet precies wat hij wil laten horen en alle effecten zijn zorgvuldig getimed. Ook Andre Dienske had grotendeels van tevoren bedacht wat hij op de basgitaar zou doen. Pure noodzaak omdat hij als tegenspeler een tape had genomen. Deze statische tegenpartij noopte hem alert en vaak virtuoos te reageren, wat soms leidde tot een flitsend vraag- en antwoordspel. Het meest bekaaid kwam de cellist Richte van der Meer met een Ricercare van Gabrieli eraf. De improvisatiepraktijk in de barokmuziek past in theorie goed in het concept van Thunderclaps, maar deed toch erg kunstmatig aan. Niet alleen doordat Van der Meer, voor zover na te gaan, geen noot improviseerde, maar vooral doordat de barokesthetiek niet mengde met de rest van het programma.
Hoogtepunt was de house-act van Unit Moebius, bassist Wilbert de Joode en Cor Gout in de hoedanigheid van rapper: een zeer gewaagde confrontatie tussen de onwrikbare patronen van elektronische beats, vrije improvisatie op de contrabas en een tekst die, naar rap-maatstaven, niet alleen van buitengewoon literair formaat was, maar ook recht evenredig stijfjes over de muziek werd gelegd. Een unieke gebeurtenis - immers zelden zal over nostalgisch onderwerpen als Mickey Mouse, het Polygoonjournaal, een antiquair of ‘de geur van vochtige kledij’ gerapt worden.
Omlijst met de muziek van unplugged dj Herman J. IJzerdraad, die zijn licht over de wasrol, het speeldoosje en 78-toerenplaat liet schijnen, en met de poezelige geluidsinstallatie Contact Comfort van Matthijs de Bruijne, die een geheimzinnig verband onderhield met een box flesjes Orangina, was deze Thunderclaps-avond van begin tot eind een succes.