De journalist pakt de menukaart van het hotel en zet die zo neer dat mijn grote radiomicrofoon niet meer zo makkelijk te zien is. ‘Dan valt het minder op dat je me zit te interviewen’, zegt hij verontschuldigend. We hebben al speciaal een tafeltje in een hoek tegen de muur uitgezocht. We hebben deze keer ook maar niet afgesproken in het drukke café waar ik hem eerder ontmoette. Ik ken hem nu een paar jaar, maar nooit eerder was hij zo bang en voorzichtig. Niet eerder ook was hij zo somber. Hij ziet de ruimte voor kritische en althans een beetje onafhankelijke journalistiek snel afnemen. Hij ziet ook niet meer wat hij daartegen kan doen.

Ik kwam met een theorie naar Peking waar deze journalist eerder juist heel mooi in leek te passen. Volgens Ding Xueliang, een socioloog in Hongkong, kunnen we de val van de Berlijnse Muur in 1989 veel beter begrijpen als we kijken naar hoe individuen de officiële organisaties in het Oostblok al lange tijd van binnenuit hadden uitgehold. Niemand geloofde meer in het systeem, de officiële organisaties waren dienstbaar gemaakt aan de doelen van de mensen binnen die organisaties. Daardoor kon het systeem van de ene op de andere dag omvallen: de muur was een gatenkaas geworden.

De journalist in het hotel onderhoudt een uitgebreid informeel netwerk met min of meer dissidente journalisten en activisten. Min of meer, want de meesten daarvan werken en functioneren nog steeds binnen de grenzen die het systeem stelt. Je zou de lichte subversie ook bij deze journalist helemaal niet verwachten als je kijkt naar zijn naamkaartje: hij werkt voor een krant die direct door de Chinese Communistische Partij (ccp) zelf wordt uitgegeven, en zit formeel dus juist in het hart van het systeem. Is hij daarmee een voorbeeld van het soort mensen dat hard bezig is om het officiële systeem van binnenuit uit te hollen?

Zo uitzonderlijk is hij niet. Weliswaar zijn er in China maar bijzonder weinig journalisten die de moed hebben om zich ook echt te engageren met iets als een tegenbeweging, het is net zo moeilijk om journalisten te vinden die nog werkelijk in de dogma’s van de ccp geloven. Van de ongeveer vijftig Chinese journalisten die ik in de loop van de tijd heb gesproken, meende ik er eentje te hebben betrapt op oprecht geloof in de marxistische partij-ideologie. Dacht ik, want juist over hem zei zijn oude leermeester deze keer: ‘Hij moet ook zijn hachje redden. Daarom steunt hij in naam de Partij. Hij kan niet anders.’

Zou het dan toch kunnen kloppen dat in China, net als in het Oostblok eerder, het communisme zijn langste tijd heeft gehad? Dat al lang niemand er meer in gelooft en niemand er meer naar handelt? Staat er in feite al een heel ander systeem in de steigers, en is het slechts een kwestie van tijd dat de ccp ook formeel het veld moet ruimen?

President X Jinping, de machtigste man van China, lijkt daar in elk geval bang genoeg voor. Het aantreden van Xi, die in 2012 de hoogste man van het land werd, leidde vrijwel meteen tot een sterke afname van de persvrijheid. Niet dat er voor zijn aantreden nou zo veel persvrijheid was, maar zijn voorganger speelde wel met de kansen die een meer professionele en onafhankelijke journalistiek kon bieden om sympathie en steun van de bevolking te winnen. Als een journalist een misstand aan de kaak stelde, wilde de overheid daar soms best iets aan doen. Zeker als de bevolking erg veel problemen had met die misstand. Dat kon een positief beeld van een ‘luisterende’ overheid die het goede met iedereen voor heeft onder de bevolking versterken. Zo konden juist kritische onderzoeksjournalisten, mits ze binnen bepaalde perken bleven, gewild of ongewild bijdragen aan de autoriteit en het aanzien van de Partij.

Xi streeft naar een nieuw soort brandschone journalistiek. Hij hecht groot belang aan de ‘ideologische gezondheid’ van China. Media moeten eerst en vooral ten dienste staan van de Partij, Partij en volk zijn één, dus spreken namens het volk kan niets anders zijn dan spreken namens de Partij. Persvrijheid is in zijn optiek overal ter wereld niet meer dan een illusie, en het aandringen op persvrijheid is niets anders dan het trappen in de val die vijandige krachten in het Westen voor China zetten. Krachten die alleen maar uit zijn op de val van de Partij, op het gehate ‘regime change’.

In een geheime toespraak uit 2013 omschrijft hij het terrein van de ideologie en de propaganda als een slagveld. De Partij moet dat bezetten om te voorkomen dat anderen het bezetten. Hij ziet drie zones, een rode, een grijze en een zwarte. Het doel van de strijd is ervoor te zorgen dat alle zones van het slagveld weer rood gaan kleuren. De Partij zou in een geheim document ook hebben voorgeschreven dat er zeven begrippen zijn die op universiteiten en hogescholen niet langer genoemd dienen te worden. Dan gaat het onder meer om vrijheid van meningsuiting, burgerrechten en de fouten die de ccp in het verleden gemaakt heeft.

De Hongkongse onderzoeker en journalist Qian Gang werkt ook met kleuren. Hij kijkt naar termen die hij omschrijft als dieprood, lichtrood, lichtblauw of donkerblauw. Dieprood zijn zwaar communistische leuzen, lichtrood zijn iets neutralere termen, lichtblauw zijn meer liberale termen die in officiële communistische media niet snel gebruikt worden maar die wel getolereerd worden, donkerblauw is gereserveerd voor verboden termen als ‘meerpartijenstelsel’. In 2013 is een verschuiving te zien waarbij termen in het lichtblauwe gebied, bijvoorbeeld ‘universele waarden’, steeds vaker in negatieve zin gebruikt worden.

Dat is nadelig voor de groep die de inwoners van China niet langer willen zien als ‘het volk’, maar veel eerder als staatsburgers, compleet met burgerrechten die wettelijk beschermd moeten worden. Die groep bestaat uit een bonte mengeling van advocaten, academici, journalisten, activisten en leden van niet-gouvernementele organisaties. Zij hameren ook op het belang van vrije meningsuiting en een vrijere pers.

De journalist in het hotel heeft veel last van de nieuwe wind die onder Xi is gaan waaien. Vroeger was hij veel optimistischer, hij straalde ook een zekere ondeugendheid uit. Ja, misschien hadden journalisten wel weinig vrijheid in China, maar hij wist toch altijd een aantal collega’s te introduceren die met heel interessante verhalen bezig waren voor bijzondere media, verhalen die veel aandacht kregen en die in een aantal gevallen ook tot het aanpakken van misstanden, tot wettelijke hervormingen of tot ontslagen van ambtenaren hadden geleid. Aan hun gedurfde verhalen kon hij veel plezier beleven. Een van die collega’s is inmiddels naar het buitenland vertrokken omdat hij in China niet meer mag publiceren, een ander heeft ontslag genomen bij zijn tijdschrift omdat de leiding en het redactiestatuut van de ene op de andere dag werden vervangen.

Zelf moet hij bij de krant waar hij werkt ook steeds meer op eieren lopen. Hij past steeds beter op wat hij nog schrijft. ‘Vroeger zouden je superieuren of je contacten binnen de overheid misschien nog een goed woordje voor je doen als je in hun ogen over de schreef was gegaan. Dat kun je nu wel vergeten’, zegt hij. ‘Het is niet omdat ze niet willen, maar er staat ook voor hen steeds meer op het spel. Ze liggen er zo uit als ze iets verkeerds doen, en dan zijn ze meteen al hun privileges kwijt. Genoeg anderen staan te trappelen om hun plaats in te nemen.’

Een ex-onderzoeksjournalist vertelt me meer over de manier waarop journalisten en hun hoofdredacteuren hulp inschakelen als ze in aanvaring komen met de autoriteiten. Het gaat daarbij vooral om het hebben van de juiste contacten. Je stuurt een sms’je aan die vroegere collega-journalist van wie je weet dat die nooit de beroerdste was, en die inmiddels een belangrijke functie heeft binnen het overheidsorgaan dat met propaganda, o sorry: met publiciteit belast is. Je hoopt dat die een verslaggever in bescherming wil nemen door een goed woordje voor hem te doen. Maar het wordt ook volgens hem steeds moeilijker om nog iemand te vinden die voor je in de bres wil springen. Waarom? Hij wijst op het stapelbed dat in zijn werkkamer staat. Daarvoor zit een assistente. ‘Kijk, als er iets van het stapelbed valt en bijna op haar hoofd komt, dan kan ik haar nog wel beschermen. Maar tegenwoordig valt het hele stapelbed zelf over haar heen. Dan sta ook ik machteloos.’

Partij en volk zijn één, dus spreken namens het volk kan niets anders zijn dan spreken namens de Partij

De partij stelt zich sterk op, maar lijkt ook bang. Die angst vertaalt zich in steeds striktere regels, in verplichte ideologische herscholing van journalisten en in felle campagnes. Individuele journalisten en bloggers worden beschuldigd van het verspreiden van valse geruchten en het lekken van staatsgeheimen. Onlangs is er zelfs een campagne gestart tegen corruptie binnen de Chinese staatstelevisie zelf, cctv. Die staat zeer dicht bij de overheid, en het was tot nu toe juist cctv die het felst van leer trok tegen andere media.

Met een vrouw die werkt voor cctv spreek ik tijdens een etentje op haar universiteit, die vooral personeel opleidt voor de Chinese staatsmedia. Ze is heel knap, maar ze kijkt heel boos. Ze klaagt tegen haar vroegere docent dat haar inkomsten zijn gehalveerd. ‘De gouden tijden bij cctv zijn voorbij’, zucht ze. ‘Vroeger kregen we veel extra geld van de producers, die zelf mochten beschikken over ruime budgetten die van de adverteerders kwamen. Nu mag dat niet meer.’ Fluisterend vertelt ze haar docent welke ‘grote namen’ binnen cctv volgens recente geruchten gevaar lopen voor corruptie opgepakt te worden.

De vrouw van cctv lijkt me nauwelijks te begrijpen als ik vraag met welke idealen ze ooit aan de opleiding begon. ‘Idealen?’ reageert ook haar docente fronsend. ‘Als studenten die al hebben als ze bij ons beginnen, dan zijn ze binnen twee maanden wel weggesmolten. Daarmee red je het gewoon niet in de journalistiek. Voor elke baan bij cctv staan tweehonderd sollicitanten in de rij.’ De jonge vrouw vertelt dat ze graag presentatrice van een nieuwsprogramma wilde worden, want dan was je beroemd. Was dat misschien het soort ideaal waarnaar ik op zoek was?

Het gesprek was voor mij een reality check: de journalisten met wie ik had gesproken waren afkomstig uit de zeer kleine, vaak hechte groep mensen die het vak beoefenden omdat ze bepaalde idealen hadden. Verreweg de meeste journalisten hebben heel andere, vaak veel prozaïscher redenen om journalist te worden. Jammer voor Xi is alleen dat ook die journalisten vooral gaan voor geld en prestige, niet voor welke ideologie dan ook.

Veel journalisten verlaten op het moment het vak. Ze stappen over naar het bedrijfsleven of ze beginnen iets op internet. De meesten uit frustratie omdat het minder makkelijk wordt om goed te verdienen in de journalistiek, anderen omdat journalist maar een saai beroep wordt als je alleen roeptoeter voor de Partij mag zijn. Een hoogleraar journalistiek zegt: ‘Van de ongeveer driehonderd onderzoeksjournalisten die ik een paar jaar terug nog telde, zijn er inmiddels niet veel meer dan honderd over.’ Juist onderzoeksjournalisten komen met de meer diepgravende en vaak ook controversiële verhalen. Honderd is dan wel heel erg weinig op een bevolking van 1,4 miljard mensen. En ook op een totaal aantal van zo’n driehonderdduizend journalisten in China.

Toch is het niet allemaal kommer en kwel. Soms bedenkt een journalist iets nieuws, iets creatiefs, en komt hij daar nog mee weg ook. Dat is eigenlijk zoals het vroeger ook ging. Juist door dingen te doen die de overheid niet kan voorzien ontstaat er toch weer wat ruimte. Liefst gaat het dan om iets met nieuwe technologie, iets waar nog geen regels voor zijn of iets wat de ambtenaren die belast zijn met de censuur misschien niet helemaal snappen. Dan kun je weer geloven dat de huidige strengheid van Xi op den duur misschien toch ook weer een gatenkaas wordt.

Het mooiste nieuwe journalistieke project is dat van een doorgewinterde journalist die zijn eigen tijdschrift wilde beginnen. Hij heeft de meest indringende blik van alle journalisten die ik in China spreek. Hij ontvangt me in een kantoor met nauwelijks meubilair, met vloerbedekking van goedkoop vinyl. Een paar jonge journalisten zitten er achter hun laptop of drinken een blikje cola. Zelf slaapt hij maar een paar uur per nacht: hij is te druk met zijn werk. Hij maakt zijn tijdschrift in de vorm van een app, en de inhoud wordt ook verspreid via sociale media. Hij heeft nu zo’n vierhonderdduizend lezers. Hij heeft alleen nog geen verdienmodel.

Omdat het aanvragen van een vergunning en de kosten voor het drukken en distribueren van een papieren tijdschrift zo hoog lagen, koos hij voor een app die een paar keer per week met langere verhalen komt. Verhalen die vaak een ironische ondertoon hebben. Hij weet onderwerpen te kiezen die niet openlijk controversieel zijn en die niet direct over de actualiteit gaan, maar die voor de goede verstaander toch heel duidelijk de spot drijven met de ideologische strengheid in China. Zo hadden ze een stuk over de nieuwe socialistische leuzen van de Partij, die momenteel overal in het land te vinden zijn. In zijn ijver om zo veel mogelijk aandacht op de leuzen te vestigen, besloot een overijverige plaatselijke partijsecretaris om ze af te drukken tegen de achtergrond van een jonge vrouw die bevallig en schaars gekleed de camera in kijkt. In een gesprek met het tijdschrift legt de partijsecretaris uit dat mensen de leuzen zo veel sneller uit hun hoofd leren.

Het is een van de stukken die ze van de app hebben moeten verwijderen. ‘Maar dat is veel minder erg dan als je een echt papieren tijdschrift uitgeeft. Dan moet je de hele oplage meteen vernietigen als er één ongewenst stuk in staat. Hier kost verwijdering me niets.’ En waarschijnlijk is zijn stuk, voordat het wordt verwijderd, eerst al door duizenden mensen doorgestuurd.

Toch kan hij ook niet zomaar alles zeggen. Hij is voorzichtig, maar zegt ook dat zo’n tijdschrift op internet nog steeds minder aandacht van de censor trekt dan een tijdschrift op papier. Dat beaamt ook een andere journaliste, die merkte hoe serieus haar artikel over Bo Guagua in Engeland werd genomen. Bo Guagua is de zoon van de in ongenade gevallen politicus Bo Xilai, de zoon is vaak afgeschilderd als een playboy. Juist omdat het ‘echt’ op papier stond, wekte het stuk veel ophef.

Hoe lang die extra status van papier nog overeind blijft, is de vraag. Xi Jinping heeft erop gehamerd dat juist het internet niet langer een relatieve vrijplaats mag zijn, en dat de mensen die het internet controleren net zo goed thuis moeten zijn in de nieuwe media als de mensen die daar publiceren.

Het kat-en-muisspel tussen de Partij en de kritische media gaat dus door, maar of je nou kunt spreken van een stelselmatige ondergraving van instituties zoals hoogleraar Ding Xueliang die in het Oostblok zag? Misschien is de Partij daar zelf nog het bangst voor. Niemand die ik sprak had nog maar enige hoop dat er op korte termijn meer ruimte voor de media zou komen, men voelde zich bedreigd, geïsoleerd en aan de verliezende hand.

Xi hoeft niet zo heel bang te zijn, want hij kan duidelijk op de steun van de man in de straat rekenen. Die heeft niets met het kleine groepje bezorgde journalisten en activisten, maar des te meer met Xi’s aanpak. Het duidelijkst zei een fruitverkoper het toen ik terugliep van het zoveelste diepte-interview met een journalist en een praatje aanknoopte. ‘Wij zijn blij met Xi. Hij is een veel betere leider dan zijn voorgangers, want hij pakt al die corrupte ambtenaren tenminste hard aan. Hij heeft lef en is sterk. Hij durft ook Amerika en Japan af te schrikken. Wat kun je nou voor bezwaar hebben tegen zo’n leider?’

Toen ik zijn verhaal vertelde aan de voormalige onderzoeksjournalist moest die lachen. ‘Ja, zo zie je maar: propaganda heeft wel degelijk effect.’


Garrie van Pinxteren is als onderzoeker verbonden aan instituut Clingendael en doceert journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze werkt bij de Universiteit Leiden aan een proefschrift over Chinese journalisten. Tot eind 2008 woonde ze in China, waar ze onder meer correspondent was voor de NOS en NRC Handelsblad


Beeld: (1) Billboard met president Xi Jinping. ‘Samen realiseren we een Chinese droom’ (Greg Baker / AFP / ANP); (2) Een krantenbord in het centrum van Peking (David Grey / Reuters)