Niet lang geleden was op tv een documentaire te zien over Judith Herzberg. Ik vrees dat niet veel mensen die gezien hebben, schrijvers- en zeker dichtersportretten worden altijd uitgezonden in de nacht. Immers: wie is er geïnteresseerd in literatuur, laat staan poëzie. Het was een wonderlijke film die mij tot de laatste seconde wist te boeien. Het was misschien zelfs een mislukte film waarin je schrijfster en regisseur zag worstelen met het project. De schrijfster nam de regie zo’n beetje over, wilde liefst volledige controle over wat gefilmd werd, hoe dat geïnterpreteerd werd. Niet zomaar wat beelden van een landschap filmen voor de sfeer, je weet maar nooit wat voor onvermoede betekenis zo’n terloops gefilmd uitzicht in een andere context kan krijgen.
Die enigszins moeizame documentaire is veelzeggend voor de wijze waarop Herzberg ook in haar poëzie te werk gaat. Die poëzie toont een groot bewustzijn voor wat er in de ogenschijnlijke marges gebeurt, voor wat wordt gezegd in de stiltes, voor hetgeen tussen haakjes staat. Voor wat zich afspeelt aan de rand van het blikveld.
Herberg kijkt: meteen al in het openingsgedicht van haar nieuwste bundel Het vrolijkt ziet ze ‘vijf/ blauwe overalls/ te drogen hangen/ aan een lijn’. Een kleine observatie die scherpte krijgt door de peinzende gans die in de strofe erop in de wei staat. Het korte gedichtje past precies in de seconde dat de trein aan het tafereel voorbij rijdt, een schetsje is het bijna, maar in het alom aanwezige, maar niet te pregnante rijm, komt het vernuft om de hoek kijken.
De overalls en de gans brengen een stemming teweeg die niet met omhaal van woorden wordt omschreven, maar kort wordt samengevat: ‘Mij vrolijkt’. Van Dale geeft voor het woord ‘vrolijk’ als een van de betekenissen ‘in lichte stemming’. En daarin brengt Judith Herzberg je met dit gedicht. Al is wat volgt in deze bundel niet per se licht: een dode is jaloers, dieren gaan naar de slacht, woorden liggen te verslonzen, het slagveld bij Ieper, vluchtelingen, gevangenen, de verdwijning van vogelgezang. De wereld om haar heen laat haar – zo wisten we – bepaald niet koud (zou dat openingsgedicht soms een tegengif zijn geweest?) en uit zich in die allesziende blik en spreekt door de vragen die het waargenomene bij haar oproept: heeft angst een gewicht? Een vreemde vraag, die logisch wordt na het lezen van de volgende regels:

Zou het dan echt zo zijn
dat wat ik in die ogen
zie, die eindpaniek, dat
schichtig wit, dat ik daarmee,
of ik aan angstgewicht geloof of niet –
nog dagen in mijn maag zit?

Het staat er allemaal bijna onopvallend, niks ingewikkelds, geen overgeconstrueerd taalgebruik, maar dan wel een woord als ‘eindpaniek’, als een bom inslaand midden in de strofe.
Zo is er meer. Het weemoedig getoonzette (‘beïnvloed door Jacques Brel’) In Flandres fields bijvoorbeeld, dat in de vondst van een laars en een knoop van een soldaat uit de Eerste Wereldoorlog zijn aanleiding vindt. De dichter lijkt behoorlijk in haar nopjes en kan er maar niet over uit hoe gelukkig die vondst wel niet is en ‘wat een geluk’ dat die zo mooi geconserveerd is en zo verder. Maar juist die overdadige herhaling maakt het slagveld van Ieper zichtbaar, laars en knoop vertellen tussen de regels door de oorlog in een notendop.
Of ik nu alle gedichten in Het vrolijkt meesterwerken vind, nee, dat geloof ik niet. Soms is het te weinig, het idee wat flauw, de uitwerking niet spannend (een gedicht over solliciteren, een gedicht over de wens een man te boetseren voor een vriendin) of te algemeen (een vers geschreven voor de eenzame uitvaart). Ik geloof ook niet dat ik het haar beste bundel vind, maar ik lees genoeg dat even kortsluiting veroorzaakt of laat glimlachen:

Als je goed naar sperzie-
boontjes kijkt, zie je iets
dat op dolfijnensnuitjes lijkt

Enkele gedichten naar andere dichters behoren tot de sterkere. Wat mij bijvoorbeeld in zijn traagheid trof was Vroegte, naar Wislawa Szymborska – met wie Herzberg wel iets gemeen heeft: ‘Ik slaap nog,/ intussen voltrekken zich feiten.’ Die feiten zijn de dageraad die langzaam kleur geeft aan de wereld. Of de samen met Ed Leeflang vrij naar W.H. Auden vertaalde Refugee blues. Die zingt, ook in het Nederlands.
Ergens in Het vrolijkt staat het gedicht Beeld, over wat er zoal in je kop kan omgaan als daar een camera op gericht staat. Het zijn enkele korte overwegingen, nauwgezet verwoord. Hoewel je even stil moet staan om het taalspelletje te ontwarren, is het een ritmisch vloeiend vers. Veelzeggend besluit het:

Een camera brengt in het nauw
geeft weer, legt vast,
terwijl je, binnenin je weet
dat uit die buitenkant
waaruit je binnenste moet
blijken, dat dat daar niet
op lijkt, dat dat daar
niet in past.