Zijn wij, Nederlandse volwassenen, ‘westerse cultuurstakkers’, zoals Annie M.G. Schmidt ooit beweerde? Hebben wij de fantasie uit de dichtkunst verdreven? Voeden wij ons te veel met de werkelijkheid van alledag? Is dat de reden dat bijna iedere Nederlander wel bekend is met Schmidts Jip en Janneke-verhaaltjes, maar niet met haar sprookjes? Terwijl Jip en Janneke goed beschouwd gedateerd zijn? En misschien zelfs wel medeschuldig aan de immer voortdurende huisvrouwencultuur in Nederland? Een eenduidig antwoord valt niet te geven. Maar merkwaardig is het zeker dat juist Schmidts sprookjes altijd onderbelicht zijn gebleven.
Ten onrechte. Schmidt was een ‘sprookjesmens’ bij uitstek. Ze verslond ze als kind, voelde zich verwant met Hans Christian Andersen en besprenkelde veel van haar kinderboeken met sprookjeselementen (Wiplala, Minoes, Pluk van de Petteflet…) Verheugend is het daarom dat – ter ere van Schmidts geboortedag (20-5-1911) en bijbehorende Annie M.G. Schmidtweek – Allemaal sprookjes is verschenen: een nieuwe, gevarieerde verzameling van Schmidts mooiste, gekste verhalen over koningen, prinsessen, reuzen, boswezens, kikvorsen, magische luciferdoosjes en ‘jengelende en drenzende’ miesmuizers. Dertien bekende kinderboekenillustratoren, onder wie natuurlijk Fiep Westendorp, voorzagen de sprookjes van illustraties. Net zo kleurrijk en levendig als de sprookjes zelf, enkele inderdaad een verre echo van Grimm en Andersen.
De diepvriesdames, ‘tante Frigitte en de jonge Sorbet’, roepen bijvoorbeeld het femmes-fatales-thema van Andersens IJsjonkvrouw in herinnering. En Spikkeltje, over het dankzij een toverheks gekregen ‘vogelmeisje’ dat met de trekvogels wegvliegt en haar koninklijke ouders achterlaat, vertoont gelijkenis met Grimms Raponsje. Toch zijn het herkenbare ‘Schmidt-sprookjes’. (Kind)vriendelijker, ongecompliceerder en humorvoller dan die van Andersen en de gebroeders Grimm. Zo smelt ‘Sorbet’ tot opluchting van haar minnaar, (‘ze was me toch te koel’), en vliegt ‘Spikkeltje’ haar vrijheid tegemoet in plaats van dat ze in een toren wordt opgesloten.
Een frisse emancipatorische en rebelse houding, bedoeld om het officiële gezag te bespotten en ondermijnen, typeert Schmidt en is ook de rode draad in haar sprookjesverhalen. Haar koning regeert met tegenzin en bezoekt liever de kermis. Haar prins kiest zijn bruid omdat ‘ze denkt!’. Haar Vreemde juffrouw Bok, een autorijdende heks, laat zich niet door de gemeentepolitiek uit haar huisje zetten. En haar moederkoekoek gaat in Waarom Koekoek een indringer is vrijgevochten met manlief op reis omdat ze geen zorgen over haar kinderen heeft.
Schmidts sprookjes zijn heerlijk tijdloos, behorend tot de beste fantasie in de Nederlandse ‘dichtkunst’.