Een langdurig verblijf in Nederland kan bij buitenlanders een onvoorstelbare cultuurshock teweegbrengen. In 1972 schreef de Portugees José Rentes de Carvalho prachtige pagina’s over de opgelegde gezelligheid en de ongemanierdheid van de Nederlanders. In 1985 verbaasde de Amerikaanse socioloog Derek Phillips zich over de povere kwaliteit van het Nederlandse universitaire onderwijs. Hij nam zijn eigen uitspraken zo serieus dat hij zelf een steentje bijdroeg aan de verdere afbraak: hij werd Amsterdams eerst geregi streer de spookprofessor.

Het zijn tegenwoordig vooral jonge allochtonen die het verslag van hun moeizame contacten met Nederlanders aan het papier toevertrouwen. Rentes de Carvalho heeft het allemaal al gezegd in Waar die andere God woont: tegen over toeristen is de Nederlander in staat tot voldoende welwillendheid om de weg te wijzen en sluit hij oppervlakkige contacten niet uit, maar daaruit concluderen dat hij overloopt van sympathie voor buitenlanders die hier komen om te blijven, zou overdreven zijn. De Hollandse vriendelijkheid is namelijk niet bestand tegen een verblijf van jaren.

Wie toch besluit om zijn leven hier te slijten of daartoe door omstandigheden wordt gedwongen, zal Nederland ervaren als een eigenaardig en bevreemdend land. Hij zal proberen te integreren of marginaal te blijven; hij zal bedroefd zijn of boos worden; hij zal nostalgisch terugkijken of z’n best doen om een echte Nederlander te worden. Maar wat zijn verdere levenshouding ook moge zijn: hij kan er altijd een boek over schrijven.

Migrantenliteratuur is een hype geworden, een buitenlandse naam lijkt de conditie te zijn geworden om te publiceren. In een essay in De Groene Amsterdammer schreef Mohammed Benzakour onlangs dat in de literaire en uitgeverswereld een «warm bad klaarstaat» voor de allochtone schrijver, wie dat ook moge zijn. Veel Nederlandse uitgevers blijken nog even tolerant als hun voorgangers in de Gouden Eeuw, alleen is het nu de kwaliteit waar niet zo op gelet wordt. Zij weten dat Nederlanders er dol op zijn als hun gewoontes en leefwijzen op de korrel worden genomen, en daar wel pap van lusten, als het maar met humor gebeurt. Mevrouw Split, het door Hafid Bouazza verzonnen ideaaltype van de Nederlandse lezeres, kan tevreden zijn. Het nieuwe boek van Sevtap Baycili, De nachtmerrie van de allochtoon, lijkt speciaal voor haar geschreven.

Het boek vertelt over een gefingeerd onderzoek naar de nachtmerries van allochtonen. Doel van dit onderzoek is het vinden van een oplossing voor de verontrustende allochtonenproblematiek en een magische formule voor integratie te ontdekken. Maar verder dan het naast elkaar zetten van stereotiepen over Nederlanders en buitenlanders in gewild lollig middelbare-scholierenproza, lijkt de schrijfster niet te komen. Allochtonen voelen zich niet thuis in een land waar de zee hoger is dan het land, vrouwen de baas zijn op het werk, rijke mensen het hardst werken, werklozen worden betaald, kinderen thuis de beslissingen nemen en hoofddoekjes als rokjes worden gedragen. In hun angstdromen komen allerlei boosaardige figuren tot leven: Bolkestein, bierzuipende proleten, de koningin, Sinterklaas. Zij worden gedwongen om boerenkool te eten, een hoes laken te dragen, naar schokkende naturistenstranden te gaan of te werken in de integratiefabriek. Daar worden doorsnee Nederlanders in dunne plakjes gesneden die vervolgens op de allochtonen worden geplakt, maar ook dat helpt niet.

Sevtap Baycili schijnt een begaafde filosofe te zijn die na twee jaar studie aan de Universiteit van Istanboel geen colleges meer hoefde te volgen. Zij zag af van een academische carrière, trouwde met een Nederlander en kwam in ’s Hertogenbosch terecht, op zich niet iets waar je vrolijk van wordt. Door alle clichés over allochtonen nog eens op te rakelen, wil ze de lezers een beetje plagen en aan het lachen maken. Bij mij is dat niet gelukt.

Nada Pinteric is afkomstig uit Kroatië en studeerde literatuurwetenschap en filosofie in Zagreb. Zij woont in Amsterdam en publiceerde eerder eigen poëzie en vertalingen van Nederlandse dichters in het Kroatisch. In Nieuwe landen, nieuwe landen! vertelt zij over domheid en incompetentie in een Nederlands actiecentrum dat is opgericht om de media in oorlogsgebieden te steunen. Haar beschrijvingen worden afgewisseld met herinneringen aan het Joegoslavië van Tito waar de schrijfster opgroeide. De kille en gecodeerde werkelijkheid van het centrum en de herinneringen aan het vroegere leven in een dictatuur, worden met elkaar verbonden door woorden, thema’s en uitspraken. Alsof de schrijfster erop wil wijzen dat autoritarisme en kafkaëske situaties van alle tijden en alle landen zijn. Ze benadrukt de koelte en onverschilligheid van haar werksfeer. Daarmee wekt zij echter de indruk dat het Tito-regime de absurditeit van de communistische rituelen en het ontbreken van persoonlijke vrijheid goedmaakte door een soort warmte en kleurrijkheid die in feite alleen hoorde bij de omgeving waarin zij als kind leefde.

Pinteric weet haarscherp de inefficiëntie en totale overbodigheid van dergelijke organisaties te ontleden. De nietszeggende gesprekken tijdens de dagelijkse vergaderingen hebben een hoog Ionesco-gehalte. In plaats van daadwerkelijk hulp te bieden, organiseren de medewerkers een dia-avondje, en van eventuele plannen komt niets terecht omdat de schrijnende problematiek van de oorlogslanden in feite niemand interesseert. Het door haar beschreven actiecentrum lijkt slechts één doel te hebben: zichzelf in stand houden doordat de medewerkers veel vergaderen, belangrijk doen en congresjes organiseren.

Helaas komen de personages niet tot leven en blijven zij voorspelbare karikaturen. De nadruk ligt op zwart-wit; grijstinten ontbreken. Daardoor blijft het boek ééndimensionaal en mist het intensiteit. De directeur is een onbenullige minidictator die op persoonsverheerlijking en winstbejag uit is, zijn medewerker heeft alleen belangstelling voor de computer, de secretaresse likt zijn hielen en speelt de baas over de Kroatische medewerkers, die de rol van zwijgende angsthazen of overvlijtige collaborateurs krijgen toebedeeld. De ik-figuur, die belast is met de organisatie van het programma, leren we alleen kennen via haar werk en haar herinneringen, alsof zij verder niet bestaat. Zij is de enige die alles doorheeft en goed werk levert tussen een stel lapzwansen, en dat maakt haar af en toe ronduit onuitstaanbaar. Aan het einde van het boek neemt collabo Dragan haar werk over en wordt zij verbannen naar een klein kamertje in een ander gebouw. De directeur is zoals altijd gaan lunchen.

In haar roman in briefvorm Brieven uit Egypte vertelt Nahed Selim het verhaal van de jonge journaliste Basma, die in Egyptische bladen columns publiceert over Amsterdam. In de brieven die haar landgenoten haar schrijven, ontdekken we de gebruikelijke stereotiepen over Nederland (de obligate molens en tulpen en Amsterdam als stad van vrijheid of poel van verderf, al naar gelang de briefschrijvers) maar we krijgen ook een indruk van het dagelijkse leven in Caïro. Vooral de moeilijke positie van jonge vrouwen die naar iets meer vrijheid snakken, en Basma vanwege haar vertrek bewonderen, komt uitgebreid aan bod. Nahed Selim kan schrijven en zij weet de verschillende correspondenten een eigen persoonlijkheid te geven. Maar aan het genre van de briefroman kleeft een inherente saaiheid waar ook zij niet aan weet te ontkomen. Omdat de columniste zelf niet aan het woord komt en zich achter haar denkbeeldige sluier blijft verstoppen, lijkt ze alleen via de blik van de anderen te bestaan. Identificatie word moeilijk en de per sonages leren we vooral kennen vanuit hun visie op haar stukken en het leven dat ze heeft gekozen.

Nasim Khaksar is een belangrijke vertegenwoordiger van de moderne Perzische literatuur. Hij werd bekend om zijn gedichten, essays, romans en korte verhalen, maar ook om de politieke artikelen die hem meermalen in de gevangenis deden belanden. Hij werd gemarteld en vluchtte naar Nederland. Daar kwam hij in een nieuwe gevangenis terecht: het asielzoekerscentrum, waar politieke vluchtelingen met het vernederende ontmoedigingsbeleid van de regering worden geconfronteerd. Hij verkreeg uiteindelijk de begeerde vluchte lingenstatus en werd wat hij altijd al was geweest: een schrijver. In Nederland publiceerde hij geprezen verhalen en de indrukwekkende roman Weerhanen en zweepslagen in 1997.

Khaksars nieuwste boek heet Tussen twee deuren en is een verhalenbundel over personages die proberen te overleven in een nieuwe omgeving maar zich niet los kunnen maken van hun land van herkomst. Ook deze verhalen maken deel uit van wat Chris Keulemans in zijn nawoord de «autobiografie van een verdwijnende man» noemt: Khaksar schrijft op het verdwijnpunt tussen twee talen, twee landen, twee geschiedenissen en twee politieke systemen. Zijn personages zijn ballingen die vanuit een andere wereld deze zijn binnengestruikeld en zijn getekend door een vervreemding die nooit meer zal overgaan.

Deze vervreemding wordt het mooist verbeeld in «Rebel without a cause» over de Koerd Saleh Mohammad, die in een café het Nederlandse meisje Laura ontmoet en met haar gaat eten. Dat hun relatie kortstondig zal zijn, is meteen al duidelijk. Saleh Mohammad, wiens grote voorbeeld James Dean is, projecteert in haar zijn verlangen naar vrouwelijkheid en liefde. Hij ziet haar niet zoals zij is, maar zoals zijn cultuur hem heeft geleerd naar vrouwen te kijken. En andersom geldt dat ook voor haar. Via de blik worden culturele verschillen zichtbaar, want beiden kijken op een andere manier naar mensen en dingen. Hun talige contacten beper ken zich tot de herhaling van woorden. Aan het einde van de avond kust Laura Saleh Mohammad en hij omarmt haar. Dan fietst ze weg en zal hij haar nooit meer zien.

Khaksars personages leven tussen twee deuren naar werelden waar zij geen toegang toe hebben. De nieuwe wereld laat ze links liggen, naar de oude wereld kunnen ze niet terug. Zij bewonen het niemandsland van de balling, waar heden en verleden, realiteit en droom, verdriet en heimwee, samengeklonterd lijken tot een nooit eindigend verlangen. Werkelijkheid en fictie vermengen zich zoals in het verhaal «De oude man uit mijn verhaal ‹De kruidenier van Kharzavil› gaat dood». Heeft die oude man bestaan, of leeft hij alleen in de fantasie van de auteur? Het blijft onduidelijk, zoals het ook voor de verteller niet duidelijk is wie hij werkelijk is. Verhalen lijken slechts een alibi om te spreken over de leegte en de eenzaamheid die door de auteur op indringende wijze worden verbeeld.

Nasim Khaksars prachtige verhalen van vervreemding en oneindig verlangen, Nahed Selims Egyptische brieven, Nada Pinteric’ vertelling over onverschilligheid en willekeur en Sevtap Baycili’s verslag van allochtone nachtmerries worden onder de noemer «migrantenliteratuur» ondergebracht. Voor uitgevers een handig etiket en een mooi thema voor de boekenweek, voor letterkundigen een nieuw spannend onderwerp waar veel studenten op afkomen. Nog afgezien van de wisselende kwaliteit kun je je afvragen wat deze boeken met elkaar gemeen hebben. Mohammed Benzakour pleit in zijn essay voor afschaffing van de term «allochtoon», omdat daarmee een complexe realiteit tot een eenduidig begrip wordt versimpeld. Het woord benadrukt volgens hem vermeende overeenkomsten tussen etnische groepen die door werelden van verschil worden gescheiden.

Hetzelfde geldt voor de «migrantenliteratuur» die als een specifiek onderdeel van de hedendaagse literatuur wordt gepresenteerd. Ook hier wordt een zeer gevarieerd geheel van onderwerpen, thema’s, stijlen, beeldspraak en vertelstructuren tot een genre teruggebracht dat eigenlijk niet bestaat.

Sevtap Baycili

De nachtmerrie van de allochtoon

Uitg. Van Gennep, 160 blz., ƒ15,-

Nada Pinteric

Nieuwe landen, nieuwe landen!

Vertaald door Reina Dokter

Uitg. Van Gennep, 112 blz., ƒ27,50

Nahed Selim

Brieven uit Egypte

Uitg. Van Gennep, 128 blz., ƒ29,90

Nasim Khaksar

Tussen twee deuren

Vertaald door Mieke Stroo

Uitg. Van Gennep, 176 blz., ƒ15,-