Op de eerste bladzijden van Geluk als het geluk ver te zoeken is ziet de hoofdpersoon, de 41-jarige Gerhard Warlich, een half opgegeten taart op het dak van een auto. De eigenaar heeft hem daar waarschijnlijk in grote haast achtergelaten. In afwachting van diens terugkomst verstopt Warlich zich. Terwijl hij zo de taarteigenaar bespiedt, slaat een argwanende fruitverkoopster hem op haar beurt gade. Het besef dat hun drie afzonderlijke blikken verbonden zijn door één denkbeeldige keten, maakt Warlich even gelukkig. ‘Voor mij is die blikketen een aanwijzing dat er achter de eerste nog een tweede en een derde werkelijkheid bestaat, waar ik toe behoor en waarvan ik, als ik geluk heb, ooit mijn beroep zal kunnen maken.’
Warlich, gepromoveerd filosoof, weet dat dat niet waar is. Jawel, er was een tijd dat hij dacht een boek te kunnen schrijven. Hij had zelfs al een titel: Treuzelen en overmoed. Ondertitel: Fenomenologie van het… En dan nog iets. Inmiddels werkt hij alweer veertien jaar bij een grote wasserette. Eerst als wasbezorger, tegenwoordig als manager.
De hoofdpersoon is, zoals dat neutraal heet, ‘overgekwalificeerd’. Achter dat eufemisme gaat een slagveld van gefnuikte ambities en gekrenkte gevoelens schuil. Het is de tragedie van de massa-intellectueel, wiens kennis in het moderne kapitalisme voor een groot deel overtollig is. Zolang je op de universiteit zit, kun je jezelf een belofte voelen. Eenmaal in de echte maatschappij blijkt niemand op studeerkamerwijsheid te zitten wachten. Ruis.
Zou onze economie mensen inderdaad volledig afstompen, zoals vaak wordt beweerd, dan zou die kloof tussen intellectuele capaciteiten en professionele vereisten snel verdwijnen. Maar zo eenvoudig is het niet. Het geestelijke surplus is hardnekkig. Het moet daarom op zijn minst gekanaliseerd worden. Hulpmiddelen te over: filosofische leeskringen, avonden van politieke partijen, een abonnement op De Groene Amsterdammer. Gerhard Warlich heeft een andere methode. Hij speurt het straatbeeld af naar absurde details. Zoals de dikke, spaghetti-etende vrouw die op haar vork zit, zonder het te beseffen. Of die taart op de auto.
Kleine, surrealistische misverstanden. Voor Warlich zijn het stuk voor stuk bewijzen dat er méér is dan het grauwe, oppervlakkige burgermansbestaan.
De kracht van deze roman, in 2009 verschenen en afgelopen jaar door Gerrit Bussink vertaald in het Nederlands, is het perspectief van waaruit dit alles verteld wordt. De Duitse schrijver Wilhelm Genazino (1943), onder meer onderscheiden met de prestigieuze Büchner-prijs, laat de lezer plaatsnemen in het chaotische hoofd van Warlich. Zo wordt hij deelgenoot van de malende gedachtestroom van een net-niet-filosoof. Die gelooft allang niet meer dat hij een Rol te spelen heeft in de wereld. Maar zijn denken stopzetten, of het ten minste beperken tot praktische zaken, dat lukt vooralsnog niet.
Het resultaat is – uiteraard – geen groots en meeslepend verhaal. Maar het levert wel literatuur op die niet alleen bij vlagen komisch is, maar ook dusdanig subtiel blijkt dat je als lezer voortdurend wordt gedwongen je oordeel over de hoofdpersoon bij te stellen.
Aanvankelijk overheerst mededogen. Die malle Warlich toch, verstrooide professor, te goed voor deze wereld. Dat slaat geleidelijk om in irritatie: doe iets, slappeling! Warlichs leven laat zich samenvatten met twee woorden: ‘eigenlijk’ en ‘maar’. Eigenlijk wil hij een School voor Kalmering oprichten. Daar zal hij dan lezingen geven ‘over de opbouw van het geluk in tijden dat het geluk ver te zoeken is’. Maar het komt er niet van. Eigenlijk wil hij ook geen kinderen met zijn vriendin Traudel. Maar tegelijkertijd moet hij toegeven dat hun ‘anticonceptiepraktijk’, zoals hij het noemt, geen naam meer mag hebben. Waarschijnlijk zal het hem dus op een goede dag overkomen. Zoals heel zijn postacademische loopbaan hem is overkomen. Omdat Warlich weigert te kiezen, kiest het leven voor hem. Of zijn vriendin Traudel.
Een beetje meer Sartre zou de filosoof geen kwaad doen. Maar naar het einde toe houdt ook die lezing geen stand. In gedachten verzonken raakt Warlich onder werktijd verzeild in een anarchistische demonstratie. Zijn baas komt erachter en ontslaat hem op staande voet. Daarop verliest hij ook het laatste restje greep op zijn bestaan. Die omslag wordt aangekondigd door een minimale stijlwijziging. Warlich blijft mijmeren, maar zijn gedachten worden steeds vaker gerelativeerd tussen haakjes (maar misschien zie ik dat verkeerd). En ze doen soms ineens een tikje oubollig, bijna cliché aan. Warlich had het blijkbaar moeilijker dan we dachten.
Langzaam gaat de economisch overbodig geworden intellectueel ten onder. Hij verliest definitief de aansluiting met het leven van alledag. Maar is hij daarmee ook ieder zicht op geluk kwijt? Dat valt te betwijfelen. ‘Blijkbaar kan ik, ondanks alles, nog altijd kiezen hoe ik voortaan wil leven’, concludeert Warlich opgewekt in de warrige laatste passage. Zijn droom om van de ‘werkelijkheid achter de werkelijkheid’ zijn beroep te maken, is niet uitgekomen. Maar hij is er nu wel onderdeel van geworden.