‘Mama, kun je me helpen? Ik krijg hem niet meer uit.’ Aurora (10) worstelt met het T-shirt dat ze net heeft aangetrokken. Het is klem komen te zitten rondom haar hoofd, en nu kan ze niks meer zien. Haar moeder trekt het shirtje aan de mouwen omhoog. ‘Ik zei toch dat die je niet zou passen’, zegt ze zodra ze haar dochter heeft bevrijd. ‘Welke maat is dit?’ Aurora haalt haar schouders op. ‘Maat 140’, constateert de moeder als ze het label bekijkt. ‘Jij hebt al maat 170.’ Teleurgesteld legt Aurora het kledingstuk terug op tafel. ‘Maar ik vond hem zo mooi’, sputtert ze, terwijl haar moeder al doorloopt naar de volgende tafel.

Ruim voordat de kledingdag vanmiddag begon, stond Aurora al met haar moeder, broertje (9) en zusje (5) voor de ingang van het Heerlense buurtcentrum Het Juphuis. Terwijl de vrijwilligers de laatste stapels kleding netjes rangschikten, piepte zij nieuwsgierig door de deuropening naar binnen. ‘Wat vind je hiervan?’ vraagt haar moeder even later terwijl ze een turquoise jurk omhoog houdt. ‘Mooi!’ roept Aurora uit. Ze grist hem uit haar handen en stopt hem zonder te passen in de plastic tas die ze bij binnenkomst heeft gekregen. ‘Ik weet zeker dat-ie goed is’, zegt ze vastbesloten. Ze moeten een beetje tempo maken, voordat je het weet zijn alle kleren in de goede maat op. ‘Nu nog een pyjama. Ik wil eindelijk m’n eigen.’ Ze draagt al maanden die van haar moeder, omdat ze uit die van zichzelf is gegroeid. ‘Een pyjama krijg je zeker’, stelt haar moeder haar gerust. ‘Dat hebben ze ons beloofd. En onderbroeken.’

Aurora is een van de 383.000 kinderen die volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau in Nederland onder de armoedegrens leven. Haar ouders gingen drie jaar geleden uit elkaar, en terwijl zij allebei werk hadden en een koophuis, zit het gezin inmiddels in de schuldsanering. Met zeventig euro in de week zijn nieuwe kleren of spelletjes er niet meer bij. ‘Ik probeer zelf zakgeld te verdienen met heitje voor karweitje’, vertelt Aurora terwijl haar moeder in de richting van de tafels met ondergoed verdwijnt. ‘Bladeren vegen, auto’s wassen, dat soort dingen. Deze winter wilde ik sneeuw scheppen, maar ik had pech: het heeft helemaal niet gesneeuwd.’ Om toch nog wat geld te kunnen verdienen moest ze iets nieuws verzinnen. ‘Ik heb bij de hele buurt aangebeld om te vragen of ik misschien mocht helpen boodschappen doen. Zware tassen tillen en zo.’ Ze zucht. ‘Niemand wilde.’

Aan de wand van het buurthuis hangen foto’s van carnavalsprinsen, op de achtergrond klinkt schlagermuziek. Aurora kijkt de zaal rond. ‘Ik ben vanmiddag al meerdere buurtkinderen tegengekomen’, zegt ze. ‘In onze wijk wonen heel veel arme mensen.’ Heerlen staat dit jaar opnieuw in de top-drie van Nederlandse gemeenten met het hoogste percentage kinderen in armoede. Uit recent onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut, in opdracht van het Kinderrechtencollectief, blijkt dat 13,7 procent van de kinderen in Heerlen in een gezin leeft dat van een bijstandsuitkering moet rondkomen. Alleen Rotterdam en Amsterdam scoren hoger, met 17,6 en 14,5 procent. Volgens Marc Dullaert, de Kinderombudsman, lopen die percentages verder op als ook gekeken wordt naar gezinnen die niet of nauwelijks op de radar van de gemeenten staan: van zzp’ers, of eigenwoningbezitters die hun huis niet kunnen verkopen maar ook de hypotheek niet meer kunnen betalen – de ‘nieuwe armen’. ‘Eén op de negen kinderen leeft op dit moment onder de armoedegrens’, zegt hij. ‘Zorgwekkend, en onacceptabel in een van de rijkste landen van de wereld.’

Afgelopen jaar luidde Dullaert daarom de noodklok, nadat hij een digitaal meldpunt had geopend om de situatie beter in kaart te krijgen. ‘Eerlijk gezegd is dat meldpunt zelf ook uit nood geboren’, zegt hij. ‘We wilden onderzoek doen naar kinderen in armoede, maar constateerden al snel dat het nog steeds een groot taboe-onderwerp is. Als je een klas binnenloopt en vraagt wie er arm is, steekt geen kind z’n vinger op. Ze praten er zelfs met hun vriendjes niet over.’ Nadat het digitale meldpunt van start was gegaan, kreeg het onderzoeksteam binnen drie weken bijna zevenhonderd reacties van kinderen, van zes tot achttien jaar. ‘Via internet bleek het een stuk makkelijker praten’, zegt Dullaert.

‘Ik zou willen dat het pesten stopt en dat ik meer vriendjes krijg’, vertelde Damien (11) in een van de diepte-interviews die na de digitale enquête alsnog met sommige kinderen konden worden gehouden. ‘De kinderen in mijn klas weten dat ik uit een arm gezin kom en schelden me uit voor zwerver, viezerik en stinkerd. Kinderen houden hun neus dicht als ze langs me lopen. Als ik een boek of schrift heb aangeraakt, vegen ze dat met hun mouw af wanneer zij het willen gebruiken. Ze sluiten me buiten en pesten ook via internet. Mijn klasgenoten weigeren mijn vriendschapsverzoeken op Facebook en sturen nare mailtjes.’

‘Niet alle kinderen worden gepest, maar velen voelen zich wel geïsoleerd en buitengesloten’, zegt de Kinderombudsman. ‘Vriendjes durven ze niet mee naar huis te nemen omdat de koelkast leeg is of de verwarming uit staat terwijl het buiten ijskoud is. Ze schamen zich voor hun eigen situatie.’ Uit zijn onderzoek blijkt dat kinderen die in armoede leven vaker dan hun leeftijdgenoten last hebben van hoofdpijn, buikpijn en slaapstoornissen. Ze zijn veelal onzeker, presteren slechter op school en hebben een lager zelfbeeld. ‘Armoede laat diepe sporen na bij kinderen’, zegt Dullaert. ‘Vaak is het een vicieuze cirkel: kinderen die opgroeien in armoede hebben grote moeite om zich daar uit te worstelen.’

‘Mijn klasgenoten weigeren mijn vriendschapsverzoeken op Facebook en sturen nare mailtjes’

Dat de financiële thuissituatie soms verstrekkende gevolgen kan hebben, blijkt uit het verhaal van Daan (14): ‘Ik had net een paar weken mijn beugel, maar toen kon mijn moeder dit niet meer betalen. Ik moest terug naar de orthodontist en mijn beugel er weer uit laten halen. Nu maken wij hier thuis maar grapjes over dat ik tenminste geen beugel hoef te dragen, maar eigenlijk is dit niet echt leuk.’

De zaal van het Heerlense Juphuis is inmiddels afgeladen vol. Kleuters rennen achter elkaar aan en verstoppen zich achter kledingrekken, terwijl hun ouders langs de tafels schuifelen. ‘We hebben genoeg voor 125 kinderen’, zegt Monique Kuipers (44), die al sinds 2010 kledingdagen speciaal voor kinderen organiseert. ‘Bij vrienden en kennissen zamel ik het hele jaar door in. Geen oude, vale afdankertjes hoor, alleen maar mooie, moderne kleren.’ Ze weet hoe belangrijk het voor kinderen is om erbij te horen – en hoe essentieel de juiste kleding daarbij is. ‘Spijkerbroeken zijn het meest populair’, zegt ze. ‘Vooral voor de wat oudere kinderen. Spijkerbroeken zijn namelijk neutraal. In het begin zei ik nog wel eens: “Waarom neem je nou niet dit vrolijke rokje? Dat is toch veel leuker dan zo’n saaie broek?” Maar inmiddels begrijp ik het: kinderen hebben soms hun kleren de hele week aan naar school. Met een fleurig rokje valt dat op, met een spijkerbroek een stuk minder.’

Sinds kort gaat Monique met haar stichting Elk Kind Telt Mee ook langs scholen om over het onderwerp te praten. ‘Bij armoede dachten we vroeger aan kindjes in Afrika’, zegt ze. ‘Maar nu weten scholieren vaak heel goed zelf wat het betekent.’ Laatst kwam er nog een meisje na de les naar haar toe om iets op te biechten. ‘Ze vertelde dat ze haar schoenen met haar moeder moest delen’, zegt Monique. ‘Zij mocht ze overdag dragen, haar moeder ’s avonds. Geen dure schoenen hoor, gewoon simpele gympjes. Haar vader was zijn baan kwijtgeraakt, en nu was er geen geld meer. Nergens voor.’

‘Wij kopen alleen het goedkoopste van het goedkoopste’, zegt Aurora zodra ze een pyjama voor zichzelf heeft bemachtigd. ‘En we eten heel vaak dezelfde dingen.’ Toen haar ouders nog bij elkaar waren, zat ze op de circusschool. Heel leuk vond ze dat: lekker bewegen, gekke kunstjes doen. Na de scheiding moest ze daar gedwongen van af: te duur. ‘Nu mogen we nog maar één hobby’, zegt ze, terwijl ze door de zaal tuurt, op zoek naar haar broertje en zusje. ‘Scouting. Dat kost het minste geld.’

Dat Heerlen in de top-drie staat van gemeenten met het hoogste percentage arme kinderen roept in Zuid-Limburg weinig verbazing op. ‘Met de sluiting van de mijnen in de jaren zestig en zeventig werd in één klap een groot deel van de bevolking werkloos’, zegt Sylvia Vaessen van het Heerlense Bureau Cliëntentelefoon. ‘De situatie is er sindsdien niet veel beter op geworden. Er zijn veel eenoudergezinnen, psychische problemen, alcoholverslavingen, huiselijk geweld. En veel scheidingen: Heerlen kwam pas nog in het nieuws als koploper van Nederland.’ Dat het financieel niet goed gaat met de Heerlenaars is duidelijk te zien in de binnenstad: op deze zomerse woensdagmiddag zitten er nauwelijks mensen op de terrassen, en veel winkelpanden staan leeg. Alleen bij de patatkraam is het druk.

Toch beginnen ze op het Heerlense stadskantoor direct te foeteren als ze met de recente armoedecijfers van het Verwey-Jonker Instituut worden geconfronteerd. ‘Onze wethouder heeft geen goed woord over voor dat onderzoek’, zegt Hans Timmermans, beleidsmedewerker Sociale Zaken. ‘Het enige wat ze doen is berekenen hoeveel ouders in de bijstand zitten. En het klopt: dat aantal is in Heerlen al jaren hoog. Maar wat wij voor die mensen doen, daar kijken ze helemaal niet naar.’ Zijn collega Cheryl Slüper pakt de overzichten erbij met regelingen waar ouders die op bijstandsniveau leven aanspraak op kunnen maken: een sportfonds, een cultuurfonds, bijzondere bijstand, langdurigheidstoeslag. ‘Heerlen is in 2012 nog uitgeroepen tot sociaalste stad van Nederland’, zegt ze. ‘Waarom wordt dat niet meegewogen in het onderzoek?’

‘Deze kinderen denken alleen aan de korte termijn: als ik vanavond thuiskom, is er dan wel te eten?’

‘Als je al het geld bij elkaar optelt waar je als bijstand-ouder recht op hebt, kom je zo op duizend euro extra uit’, rekent Sylvia Vaessen van Bureau Cliëntentelefoon uit. ‘Maar komt het geld ook op de juiste plek terecht? Dat is natuurlijk de vraag. Niet iedereen kan goed met geld omgaan.’ Op het stadskantoor delen ze deze zorg. ‘In januari vragen ouders vaak direct alles aan wat ze aan kunnen vragen, en wij hebben er geen zicht op hoe ze het besteden’, erkent Slüper. ‘Misschien gebruiken ze het wel om achterstallige rekeningen te betalen. Liever zouden we het geld uit bijvoorbeeld het sportfonds direct aan de sportverenigingen betalen. Het zou mooi zijn als we het beter konden monitoren.’

‘Laten we eerlijk zijn’, zegt Vaessen. ‘Sommige ouders stimuleren hun kinderen ook niet om uit die armoedesituatie te komen. Die zeggen: “Waarom zou ik gaan werken als ik ook een uitkering kan krijgen? Het is toch goed zo?” Die denkwijze dragen ze over op hun kinderen.’ Volgens haar leven veel Heerlense gezinnen al decennialang in een spiraal, alhoewel ze ook ouders ziet die er juist alles aan doen om hun kind eruit te krijgen. ‘Waar ik me nog meer zorgen om maak, is de nieuwe groep armen’, zegt ze. ‘De mensen die op geen enkele regeling aanspraak kunnen maken. Die zijn pas echt arm.’ Bij de gemeente erkennen ze dat deze nieuwe groep nog onvoldoende op de radar staat. ‘Die mensen zien we alleen maar als het fout gaat’, beaamt beleidsmedewerker Hans Timmermans. ‘Als ze in de schuldsanering terechtkomen, of een uitkering aanvragen.’ Volgens hem is het een lastige groep om te bereiken: ‘Als zij zich niet uit zichzelf bij ons melden, kunnen wij er niks mee. Dus ook niet met hun kinderen.’

Bij Stichting Leergeld, die gezinnen door het hele land financieel ondersteunt bij schoolexcursies, vakantiekampen en contributies voor sport- en muziekverenigingen, zien ze het aantal aanvragen echter al jaren groeien. ‘Verleden jaar waren het er bij ons drieduizend’, zegt Hans Schreuder, die als coördinator van de afdeling Parkstad huist in een voormalig klooster in de Heerlense binnenstad. ‘En dat wordt alleen maar meer. We zien het nieuwe jaar met angst en beven tegemoet.’ Hij gebaart naar zijn lege kantoor. ‘Normaal staat het hier tot de nok toe vol met computers die we repareren voor kinderen die er thuis geen hebben. Maar het loopt nu echt storm, er staan al 35 mensen op de wachtlijst.’ Volgens hem neemt de schroom van ouders om hulp te vragen steeds verder af. ‘Tuurlijk vinden ze het in eerste instantie lastig – bij ons moeten ze met de billen bloot. Maar als hun kind thuiskomt met verhalen over vriendjes die op een sport zitten, gaan ze meestal wel overstag. Hun kind wil óók op een sport.’

‘We zitten al op 149’, zegt een oudere heer die in het buurthuis ondertussen op een blanco A4’tje het aantal kinderen turft dat binnenkomt. Aurora passeert hem in tegengestelde richting, met in beide handen een volle Albert Heijn-tas. ‘Die turquoise jurk vind ik het mooist’, glundert ze voordat ze de wandeling terug naar huis begint. Omdat ze geen geld meer hebben voor de bus moeten ze tegenwoordig overal te voet naartoe. Soms moeten ze bijna een uur lopen om ergens te komen, en de stad komen ze sowieso haast nooit meer uit. ‘Ik vind het niet zo erg’, zegt Aurora. ‘Maar mijn broertje wel.’ Ze gebaart naar de blonde jongen die nog wat staat te drentelen bij de spijkerbroeken. ‘Die flipt soms helemaal als we iets opeens niet meer kunnen of mogen. Hij begrijpt het niet.’

Op het muurtje vlak bij de uitgang zit Bas (14) met zijn twee broertjes in de zon. Zijn haar is met gel gestyled en hij heeft stoere sportschoenen aan. Vandaag had hij gehoopt op een nieuwe spijkerbroek, maar die waren al op toen hij arriveerde. ‘Maakt niks uit, ik heb nog genoeg broeken’, zegt hij nonchalant. Hij vindt al dat gepraat over armoede sowieso een beetje vermoeiend. ‘Sommige van mijn klasgenoten hebben rijke ouders’, zegt hij. ‘En weet je hoe die erbij lopen? Als een zwerver! Zij hebben altijd afgetrapte kleren aan.’

Bas zal zich niet gauw laten betrappen op een onverzorgd uiterlijk, al hebben ze het thuis nog zo krap. Hij verzint liever slimme manieren om niet achter te raken bij zijn leeftijdsgenoten. ‘Als ik een cadeautje nodig heb voor een verjaardag, kijk ik op Marktplaats’, zegt hij trots. ‘Daar staan allemaal nieuwe dingen op, soms nog in de verpakking.’ Op zijn eigen verjaardag eten ze geen dure lekkernijen meer, maar alleen patat en snacks uit de frituurpan. ‘Ook lekker’, vindt Bas. Omdat zakgeld niet altijd lukt, heeft hij een krantenwijk. Zo kan hij af en toe toch nog met zijn vrienden naar de bioscoop. ‘En ik ben aan het sparen voor een spel op de Xbox.’

Dat kinderen inventief met hun geld omgaan, blijkt ook uit het onderzoek van de Kinderombudsman. ‘Als ik ooit naar de bioscoop ga met vriendinnen neem ik mijn eigen drinken en popcorn mee’, vertelde Sasha (15) aan een van de interviewers. ‘Wanneer mijn tas gecontroleerd wordt, vertel ik dat het glutenvrije popcorn is; dat geloven ze altijd. Op deze manier bespaar ik, maar kan ik toch leuke dingen doen.’

‘In sommige klassen meldt de helft van de kinderen zich ziek op de eigen verjaardag: er is geen geld voor een traktatie’

‘Kinderen zijn heel creatief’, beaamt Marc Dullaert. Hoopgevend, vindt hij, maar hij ziet ook de andere kant van het verhaal. ‘Deze kinderen denken alleen aan de korte termijn: als ik vanavond thuiskom, is er dan wel te eten? Hun perspectief gaat niet verder dan een dag – ze durven niet te dromen. Armoede gaat in je hoofd zitten, het bepaalt hoe je naar de werkelijkheid kijkt. Dit gebrek aan toekomstperspectief vind ik nog verontrustender dan de afwezigheid van materiële zaken.’

Volgens hem is het niet alleen voor deze kinderen, maar ook voor Nederland zelf van groot belang dat er gauw wat aan deze situatie verandert. ‘Wat is het grootste kapitaal dat we hebben?’ vraagt hij, waarna hij direct zelf het antwoord geeft: ‘Onze kinderen. Over twintig jaar zijn zij de nieuwe generatie, en we moeten zorgen dat zij de kans krijgen zich te ontwikkelen en wat van hun leven te maken. 383.000 kinderen die onder de armoedegrens leven: dat is een enorme groep. Een groep die blijft groeien als we niets ondernemen. Dit mag geen verloren generatie zijn.’

Daarom roept Dullaert gemeenten met klem op om de bestrijding van armoede bij kinderen hoog op de politieke agenda te zetten. In zijn recente handreiking Effectief kindgericht armoedebeleid pleit hij voor het invoeren van een speciaal ‘kindpakket’. ‘Een set zomer- en winterkleren, vouchers voor zwemlessen, toegang tot het openbaar vervoer, een computer, noem maar op.’ Want hij denkt net als de Heerlense ambtenaren dat het geld uit de huidige regelingen vaak niet bij de kinderen terechtkomt – áls er al gebruik van wordt gemaakt. ‘Die regelingen zijn ondoorgrondelijk, je mag wel haast een propedeuse wiskunde hebben gehaald om ze te begrijpen’, zegt hij. ‘Ouders vragen lang niet alles aan, en daardoor blijven mogelijk miljoenen liggen. Geld waar kinderen gewoon recht op hebben.’

Op het stadskantoor in Heerlen zijn ze al druk bezig nieuwe plannen te schrijven voor het armoedebeleid. Vanaf januari 2015 krijgen ze vanwege de decentralisatie extra budget voor dit onderdeel van het rijk – ongeveer een miljoen euro per jaar. ‘Laatst was er een middag voor leraren, om te praten over armoede in de klas’, vertelt beleidsmedewerker Cheryl Slüper. ‘Van de uitkomst zijn we geschrokken. In sommige klassen bleek de helft van de kinderen zich ziek te melden op zijn eigen verjaardag, omdat er geen geld is voor een traktatie. Dat kan natuurlijk niet.’ Met de stichting Jarige Job wil de gemeente nu kijken of ze verjaardagsboxen kunnen regelen voor die gezinnen, zodat de kinderen toch wat uit kunnen delen op school. ‘In een aantal andere gemeenten doen ze dat al.’

Kinderombudsman Marc Dullaert vindt het een goede ontwikkeling dat steden naar elkaar kijken bij het ontwikkelen van nieuwe ideeën. Toen Dullaert zijn onderzoek startte, hadden drie gemeenten volgens hem een specifiek armoedebeleid gericht op kinderen. ‘Maar het gaat nu heel snel, inmiddels is tien procent van alle Nederlandse gemeenten overstag. Wethouders bellen met elkaar om te overleggen, dat is mooi om te zien. Maar we zijn er nog lang niet.’ Dullaert stimuleert gemeenten om kinderen zelf te betrekken bij het ontwerpen van hun beleid. ‘Zij weten precies wat nuttig is. Waarom zou je het hun niet zelf vragen?’

Dat kinderen vaak heel goed in staat zijn aan te geven wat belangrijk voor ze is, weet de Heerlense filosofe en theologe Fien Cruts als geen ander. Als pastoraal medewerker komt ze veel bij probleemgezinnen thuis en ziet ze wat zich achter de voordeur afspeelt. ‘Voor veel kinderen is het moeilijk om zich aan hun situatie te ontworstelen’, zegt ze. ‘Ook pientere jongens en meisjes gaan hun ouders achterna, soms weet ik me er echt geen raad mee.’ In de loop der jaren heeft ze veel kinderen zien afglijden. ‘Ze raken aan de drugs, plegen winkeldiefstal, hebben seks in ruil voor spullen. Vreselijk is dat om te zien.’

Het is donderdagmiddag, een dag na de kledingdag, en Cruts staat op het punt om een deel van de overgebleven kleding en speelgoed langs te brengen bij gezinnen die er gisteren niet bij konden zijn. Ze zet een paar tassen in de achterbak van haar auto en rijdt naar Zeswegen, een jaren-tachtigwijk met relatief grote woningen. Hier woont Richelle (12) met haar broertjes en zusje, die nog wel wat spulletjes kunnen gebruiken. ‘Ouders doen er alles aan om hun kind niet te laten lijden onder de problemen’, zegt Cruts terwijl ze een oprit met het bordje ‘Te koop’ op rijdt. ‘Laatst vertelde een meisje van dertien enthousiast dat ze eindelijk de Esprit-broek had gekregen waar ze al zo lang naar verlangde. “Is dit wel een skinny?” had ze aan haar moeder gevraagd. “Hij ziet er anders uit dan die van mijn vriendinnen.” “Misschien een nieuw modelletje”, antwoordde haar moeder. Later kreeg ik te horen dat de moeder in het pashokje van een kledingzaak stiekem het merkje uit een spijkerbroek had geknipt, en die op een goedkope Zeeman-broek had genaaid. Haar dochter wilde zo graag merkkleding, ze kon haar onzekerheid daarover niet meer aanzien.’

Een jong hondje blaft als Cruts bij het huis aanbelt. Richelle’s moeder doet open. In de gang hangen foto’s van haar kinderen; lachend kijken ze in de camera. ‘Ik kocht dit huis toen ik nog een baan had, maar inmiddels ben ik werkloos’, zegt ze terwijl ze naar de woonkamer loopt. ‘De hypotheek kan ik niet meer betalen – al anderhalf jaar niet meer.’ Ze ploft op de bank, de hond gaat op haar schoot zitten. ‘Voor mezelf vind ik het nog niet zo erg, maar wel voor mijn kinderen. Hun klasgenootjes zijn plannen aan het maken voor de zomervakantie. De een gaat naar Turkije, de ander naar Italië. “En jullie, waar gaan jullie naartoe?” vragen ze dan. “Wij gaan niet”, moeten mijn kinderen dan antwoorden.’

‘Sorry voor de rotzooi’, zegt Richelle als ze haar slaapkamerdeur opent. De muren hangen vol posters van dieren, kleren liggen verspreid over de grond. Richelle zit in de eerste klas van het gymnasium, en vindt dat haar moeder zich geen zorgen over haar moet maken. ‘Ik heb er eigenlijk niet zo’n last van dat we weinig geld hebben’, zegt ze. Ze zit op pianoles en doet vrijwilligerswerk. Vanavond gaat ze helpen koken voor demente bejaarden, waardoor ze meteen zelf ook een hapje kan mee-eten. ‘Stamppot zuurkool’, zegt ze. ‘Met spek.’ Haar zusje (3) komt de kamer ingerend en kruipt bij haar op schoot. Richelle stoeit wat met het meisje en begint te glunderen op de vraag wat ze later worden wil. ‘Rechter’, zegt ze. ‘Of advocaat. Dan verdien je tenminste veel geld.’


De namen van de kinderen in dit artikel zijn om privacyredenen gefingeerd