Ik moet een nieuwe telefoon. Te lang al leef ik met foutmeldingen. Geheugenberichtjes. Haperingen.

‘O’, zegt de jongen in de telefoonwinkel als hij mijn toestel ziet, ‘u gaat genieten.’

Iets in mij verzet zich tegen mogelijkheden. Sterker nog, ik ben de hele dag bezig met het opwerpen van nog meer barrières dan die er natuurlijkerwijs al zijn. Ik hou van traagheid, een brug waar ik overheen moet fietsen, de trein waarop ik moet wachten.

De jongen tovert een toetsenbord uit een la te voorschijn, en begint mijn gegevens in te typen.

Mijn bed staat onder een schuin dak, waardoor ik omzichtig moet opstaan. Ik zet mijn horloge op een andere tijd dan mijn wekker, zodat ik een mee- en een tegenvaller heb. Mijn linkerlens is afgestemd op dichtbij, de andere op veraf, met beide tegelijk zie ik net genoeg.

Terwijl hij me op het scherm laat meelezen, overhandig ik hem mijn paspoort. De achterkant daarvan is blauw van de inkt van een pen die is gaan lekken in mijn rugtas. Van de rits van mijn linkerlaars mist het lipje, waardoor ik hem niet tot boven toe kan sluiten. De pleisters liggen in een kastje in de badkamer waarop dingen – niet echt zware – liggen opgetast die op mijn hoofd vallen als ik het open. Ik weeg mijn havermout af op een gebarsten weegschaal. De melk giet ik in een doffe maatbeker waarop de maateenheden niet meer te lezen zijn. Mijn regenjas is niet waterdicht, en is ook niet helemaal mijn maat. Aan mijn sleutelbos hangen sleutels van al lang gestolen fietsen, en al lang verlaten huizen.

‘Mag ik de simkaart eruit halen?’ vraagt hij.

Hij wrikt het hoesje los dat zo lang al om mijn telefoon zat, met de vrolijke mistletoe die een beetje vaag begint te worden. Ik ben gehecht aan mijn ketenen. Ik weet niet of daar een woord voor is. Ik ken mensen die een steen in hun tas meenemen om te kunnen afzien, of een kiezeltje in hun schoen stoppen uit verlangen naar penitentie. Zoiets is het niet, al denk ik dat ik vooraan in de rij sta als er een mogelijkheid zou zijn om schoongewassen te worden. Ik heb een kat die me bijt. Zou dat hoesje wel weer om mijn nieuwe telefoon passen?

‘Ik heb een hele leuke aanbieding voor u’, zegt de jongen.

‘Sorry’, zeg ik tegen de jongen. ‘Ik kom misschien een beetje gespannen over’

‘Ik wil geen aanbieding’, zeg ik. ‘Ik wil een telefoon die zo veel mogelijk op mijn oude lijkt.’

Ik vermoed in mezelf een neiging naar inertie. Een extreme vorm van mijn lot aanvaarden, de hele dag door. Als ik eenmaal opgestaan ben kan ik niet meer naar bed, en als ik in bed lig wil ik er niet uit komen. Mijn favoriete rubriek in de krant staat zaterdags in het economiekatern: hoe doen zij het? De eerste klok geeft half zeven aan, of iets anders ordentelijks, en de laatste klok half twaalf. Misschien dat hij een half uurtje later naar bed komt, administratie, of dat zij nog even de vuilnis buiten zet, yogaoefeningen doet. In hun ijskast ligt bronwater, yoghurt, vlierbessensiroop en gezouten boter. In mijn ijskast is het lampje kapot, punt.

Dit zijn de naakte feiten. Onder mijn bureau staan twee laptops die ik niet meer aan de praat krijg, maar waarin mails zitten die ik wil bewaren. In mijn bovenste bureaulade liggen mijn oude telefoons, ze hebben me zoveel diensten bewezen.

Ik ben bang voor gemak. Bang voor een open horizon. Ik ben bang voor techniek die voortschrijdt. Ik neem liever een omweg dan een handige route. Liever een boemeltrein dan de auto. Ik rijd geen auto. Ik wil niet tanken, geen knooppunten, geen startkabel. Als ik hoor dat er een apparaat is uitgevonden wil ik dekking zoeken, zo niet dood. Ik wil dat er maximaal drie soorten chips bestaan. Ik moet een nieuwe telefoon.

‘Sorry’, zeg ik tegen de jongen. ‘Ik kom misschien een beetje gespannen over.’

‘Ja’, zegt hij. ‘Dat is echt niet nodig.’

Nee, ik wil geen iPad erbij. Geen groepskorting. Ik wil niet naar het kerstcircus. Nou ja, doe dan maar het kerstcircus. Ik krijg mijn paspoort terug, zeg gewoon maar wat ik moet betalen.

De jongen pakt inmiddels mijn handen. ‘Ik hou ook niet echt van het circus’, zegt hij. En als ik nog vragen heb, mag ik hem altijd bellen.

Ik schaam me er niet voor, niet echt. Waar ik me voor schaam, zal ik nooit openbaren.