Dat is genoeg status.
Soms komt er een figuur uit de onderwereld binnen. Die kent hier iedereen. Van de tv. En laatst was hier een beroemde voetballer. De zaak stond op z’n kop.
Er komen hier trouwens ook dichters en schrijvers, maar die herkent het personeel niet.
Tot er onlangs een schrijver kwam die bekend was van radio en tv. Het personeel – ik had de man al herkend – bracht mij, uit vriendelijkheid, op de hoogte van de aanwezigheid van de beroemde schrijver (op wie ik neerkeek, natuurlijk).
In de krant lees ik de literaire recensies. Ik heb daar wel een pet van op, maar geen hoge. Dat komt natuurlijk doordat ik me miskend voel. Ik droom, tegen beter weten in, nog steeds van een doorbraak.
Maar laatst dacht ik: als ik nou eens iemand zou vermoorden.
Ik, Opheffer, koop een pistool, en schiet domweg iemand neer. Ik laat me natuurlijk meteen oppakken, anders schiet men mij neer. Dat wil ik niet. Ik verdwijn onmiddellijk in de gevangenis. Wat zal ik krijgen? Een jaar of twaalf, denk ik.
Maar hoe zit het met mijn beroemdheid?
‘Vriend van Theo van Gogh nu zelf moordenaar!’
‘Journalist en schrijver Opheffer pleegt onbegrijpelijke moord.’
‘Groene-columnist schiet zomaar iemand neer.’
De moord zou ik goed timen. Vlak voordat er een boek van mij verschijnt, bijvoorbeeld.
Zou ik niet opeens razend beroemd worden?
Ik denk het wel.
Vooral als ik zwijg over de motieven voor mijn moord. Misschien laat ik wel een tweet of een sms lekken: ‘Vanwege de literatuur.’
Nieuwsuitzending: ‘In een tweet suggereert Opheffer dat hij de moord heeft gepleegd “vanwege de literatuur”.’
Het zegt niets, maar het zegt alles. Men gaat mijn gangen na, maar ook die van degeen die ik vermoord heb. En men zal dit met elkaar in verband brengen. Alsof het er iets toe doet.
En elke dag stijgt mijn roem.
Ik ben journalist, dus ik weet hoe het werkt. Bij De Groene en bij Het Parool zijn ze geschokt, maar ze zullen wel met grote artikelen over mij komen. Artikelen die nu niet over mij verschijnen. Matthijs van Nieuwkerk zal in zijn programma eerlijk melden dat hij mij kent, maar – we kennen onze pappenheimers – met de sterkste woorden die hij heeft afstand van me nemen. Maakt niet uit.
Ik krijg de aandacht die ik verdien.
Ik bedoel: ik krijg de aandacht die ik niet verdien, maar toch krijg.
Al mijn columns, al mijn romans, al mijn mislukkingen, al mijn geslaagde pogingen die nooit werden opgemerkt, worden gelezen en komen opeens in een ander daglicht te staan. Die van de literaire moordenaar. De slechterik, die opeens beroemd is.
Maar hij schreef literatuur, zo slecht kan hij niet zijn.
Wat denkt u, zou ik meer boeken dan nu verkopen?
Ik denk van wel.
In de gevangenis schrijf ik De profundis, een knipoog naar Oscar Wilde, een lange brief, een column eigenlijk, nee, een prozagedicht gericht aan mijn vijanden.
Ik schrijf ook een roman, genaamd naar de persoon die ik heb vermoord.
Men wil een documentaire over mij maken. Ik stem toe. Er komt ook een speelfilm. Ik stem toe. Een recensent zegt dat ik niet zo goed was. Ik knik. Maar hij zegt dat mijn werk nu aan diepte heeft gewonnen. Ik lach.
Van voetnoot in de literatuur klim ik naar hoofdstuk.
Door een moord.
Zo heb ik, in tegenstelling tot nu, toch wat bijgedragen aan onze cultuur.
Mijn roem