
Niemand moest haar zeggen wat ze wel en niet mocht doen. Dat bepaalde Rahma el Mouden (55) van jongs af aan zelf. Ze groeide op in de Noord-Marokkaanse stad Tanger, in een gezin met zes meisjes en één jongen. Haar vader was vaak van huis want hij had werk gevonden als imam in Gibraltar. Haar moeder, een lieve zorgzame vrouw, stond er min of meer alleen voor. De meisjes hielpen hun moeder, maar het jongetje hoefde niet veel te doen, sterker nog, hij werd als een prinsje behandeld. Die vanzelfsprekende ongelijkheid tussen jongens en meisjes was El Mouden meteen al een doorn in het oog. Zo’n onderscheid sloeg nergens op, vond ze, en dat besef maakte haar strijdlustig.
Vrij en onafhankelijk kunnen zijn is de rode draad in haar leven. Er was voor haar geen enkele reden waarom een vrouw minder zou zijn dan een man en die overtuiging droeg ze graag uit. Al op de lagere school in Marokko verhief ze haar stem. Eenmaal hier in Nederland, ze was toen zeventien en net moeder geworden van een zoon, overwon ze alle obstakels die op haar pad kwamen en dat waren er veel. Ze begon als schoonmaakster, startte later haar eigen schoonmaakbedrijf mas (Multicultureel Amsterdams Schoonmaakbedrijf), dat inmiddels bijna vijfhonderd mensen in dienst heeft, de meesten hebben een allochtone achtergrond. Wie taallessen wil, kan die gratis krijgen, al vindt El Mouden het jammer dat daar weinig animo voor is. Uit ervaring weet ze: ‘Je komt alleen verder in dit land als je de taal spreekt.’
We zitten in haar directeurskamer op een bedrijventerrein aan de rand van Amsterdam. Aan de muur hangen portretten van prinses Beatrix en de koning van Marokko, voor allebei voelt El Mouden grote bewondering en affectie.
El Mouden vertelt graag over die veelbewogen jaren die achter haar liggen en schudt af en toe haar hoofd bij de herinnering, het was zo zwaar, ‘als je eens wist…’ Aan de andere kant beseft ze ook: het is haar gelukt, dankzij haar doorzettingsvermogen is het sprookje uitgekomen. Niet alleen heeft ze een goed lopend bedrijf, ze is ook moeder en grootmoeder en leeft nog steeds met dezelfde man. Een paar deuren verder houdt haar dochter kantoor, zij heeft inmiddels de dagelijkse leiding van het bedrijf overgenomen. Tijdens het gesprek komt ze een paar keer terug op die ongelijkheid tussen man en vrouw, waar ze ook hier in Nederland tegenaan liep. Ze is een felle. ‘Wat een man kan, doe ik tien keer beter’, roept ze regelmatig, alsof het haar slogan is geworden.
Wat was het moment dat tot u doordrong dat u niet zo wilde leven als de meeste Marokkaanse vrouwen?
‘Dat moment weet ik nog precies. Op mijn negende was ik getuige van een gebeurtenis die me heeft gevormd tot wie ik nu ben. Ik stond op het dak van ons huis om samen met mijn moeder de was op te hangen. Er stond een hoge rand om dat dak, daar mocht ik nooit overheen kijken, al deed ik dat stiekem toch. Dan pakte ik een emmer en keerde die om zodat ik net over het muurtje kon gluren. Meisjes hoorden binnenshuis te zijn, mochten ook niet uit het raam kijken, laat staan hangen, dat was onzedelijk en hoorde dus niet. Op die ene middag hoorde ik plotseling gegil en gehuil. Ik vroeg mijn moeder wat er aan de hand was. “Niets”, zei ze. “Ga door met de was, hier hebben wij niets mee te maken.”
Toen mijn moeder even naar beneden was, pakte ik de emmer en zag een vrouw die door twee soldaten aan haar benen over straat werd getrokken. Ze schreeuwde de longen uit haar lijf. Toen ik aandrong vertelde mijn moeder later dat deze vrouw haar man had verlaten en nu van de rechter terug naar huis moest. Dat de vrouw dat niet wilde, deed kennelijk niet ter zake. Haar lot trof me diep. Op dat moment wist ik dat ik mijn geboorteland, waar ik veel van hield, zou moeten verlaten. Zo kon ik niet leven, ik was vrouw en ik wilde vrij zijn. Zelf bepalen hoe ik mijn leven wilde inrichten. Ik realiseerde me dat het voor mij als opstandig meisje moeilijk zou worden in Marokko.
We waren thuis met zes meiden, we gingen braaf naar school en daarna moesten we binnen blijven. Wij mochten niet buiten spelen, terwijl mijn broer altijd op straat rondhing en pas rond half acht thuis kwam. Dat vond ik raar en oneerlijk, helemaal omdat we weinig in leeftijd scheelden. Mijn broer nam zo’n speciale plaats in. Het beste deel van een appeltje werd ook altijd voor de zoon, de man, bewaard. Ik verzette me daartegen, vond het oneerlijk en besloot al jong: alles wat man is en in de weg zit, ram ik in elkaar.
Op de basisschool was ik de leider van de meisjes en als een van hen was geslagen kwam ze naar mij en ging ik erop af: bam! Desnoods haalde ik de jongen in kwestie van huis op, hij kwam er niet mee weg. Op jonge leeftijd ontwikkelde ik een enorme kracht. Ik weigerde bang te zijn. Op school was de directeur bang voor mij. Omdat hij niet wist wat hij met me aan moest, stuurde hij me uiteindelijk van school.’
Hoe was het voor uw ouders om zo’n opstandige dochter te hebben?
‘Mijn moeder is bijna gek van me geworden. Mijn vader zat in Gibraltar en kwam eens per maand thuis. Een oom hield in de tussentijd toezicht. Hij deelde klappen uit als mijn moeder het niet aan kon. Maar ook tegen hem stond ik op. Als hij me wilde aanraken, dreigde ik zo hard te schreeuwen dat de hele stad het zou horen. Ik kon en kan niet accepteren dat mannen en vrouwen verschillend worden behandeld.’
Is dat gevoel van onrechtvaardigheid en het verzet daartegen de motor geweest voor het starten van uw eigen bedrijf?
‘Jazeker. Eerst moest ik weg zien te komen, naar Europa, daar zou ik wel een onafhankelijk bestaan kunnen leiden, dacht ik. Vertrekken uit Marokko ging het makkelijkst als ik getrouwd was. Op mijn vijftiende was ik verloofd met een man die vlakbij woonde, hij was de derde die om mijn hand vroeg, maar met hem wilde ik graag verder. Mijn man vertrok eerst, hij werkte in Spanje en ging later naar Nederland, ik reisde hem na, zestien jaar en zwanger van mijn eerste kind. Mijn man besefte niet hoe opstandig ik was. Toen hij dat doorkreeg, beklaagde hij zich bij mijn moeder, maar toen zaten we al in Nederland. Hij werkte hard, overdag in een leerfabriek bij Sloterdijk. ’s Avonds maakte hij schoon.’
En u?
‘Ik deed niets, ik zat twee jaar lang thuis.’
Wat deed dat met u?
‘Ik vond het verschrikkelijk. We waren op een zolderkamertje in Amsterdam-Noord terechtgekomen bij een lief Berbers gezin waar niemand Arabisch sprak, alleen vader een beetje. Dat was de allerzwaarste periode in mijn leven. Mijn man stond om half zes ’s ochtends op om naar zijn werk te gaan en kwam om negen uur ’s avonds pas thuis. Daar zat ik, moederziel alleen, ik communiceerde in gebarentaal en kon geen kant op. Mijn man wilde in die tijd ook nog een beetje de baas over me spelen omdat hij dacht dat dat moest, dus ik kwam niet veel buiten. Later verhuisden we naar de Bijlmer, daar was ik ook doodongelukkig. Ik weet nog goed dat ik dacht: dit is geen leven. Als ik bij de huisarts kwam, schaamde ik me omdat ik niet kon uitleggen wat er aan de hand was. Zo vernederend!
Toen ben ik met mijn lieve man gaan praten, ik wilde de taal leren. Ik wilde niet langer naar de buurvrouw gaan met allerlei brieven, ik wilde ze zelf kunnen lezen.
Ik ben in ’77 naar school gegaan, in de avonden. We woonden inmiddels in Oost en mijn man vroeg zich af hoe hij tegenover vrienden en bekenden moest verklaren dat ik om half elf ’s avonds thuiskwam. Uiteindelijk ben ik toch gegaan. Ik zat daar met drie andere vrouwen en veel Marokkaanse mannen. In de pauze zat iedereen met zijn eigen groep, maar ik bleef in m’n eentje. Als ik bij de mannen was gaan zitten en mijn echtgenoot was plotseling binnengekomen was het over geweest met school. Het kostte hem al moeite mij deze vrijheid te geven, hij was vooral bang voor geroddel.
Ik heb echt een strijd moeten voeren. Achteraf ben ik zo blij dat ik heb doorgezet. Ik wilde begrijpen in wat voor samenleving ik terecht was gekomen, hoe ik me daar kon handhaven. Ondertussen wilde ik ook gaan werken, daar was mijn man eerst ook niet blij mee. Uiteindelijk mocht ik met hem mee, gingen we samen kantoren schoonmaken, tweeënhalf uur per dag. Ik nam mijn zoontje mee en ik was inmiddels zwanger van mijn dochter.’
Hoe beviel het om te werken?
‘Ik was blij om het huis uit te zijn, maar ik wilde meer. De hele dag thuis zitten en dan ’s avonds even twee uur werken, daar was ik niet voor naar Nederland gekomen. Ik zag werkende vrouwen in mooie kleren en met prachtige tassen en een eigen auto. Daar verlangde ik naar, ik wilde ook een betere baan, een eigen auto en een mooi huis. Jarenlang zei ik mijn moeder niet precies wat ik deed in Nederland, als schoonmaker ben je in Marokko helemaal niets. Pas toen ik een auto van de zaak had, vertelde ik het haar.’
Hoe klom u op binnen het schoonmaakbedrijf?
‘Omdat ik ambitieus was, mocht ik Rita de voorvrouw een keer vervangen toen zij met vakantie ging. Ik moest de andere vrouwen controleren die de taal beter spraken. Het was niet schoon, vond ik, de wc-potten waren smerig. Daar zei ik wat van en toen kreeg ik de wind van voren. Wie dacht ik wel dat ik was, riepen de dames. Ik besloot de baas te bellen en hij kwam meteen aanzetten. “Rahma is nu Rita weg is de baas”, zei hij. Ze moesten mij gehoorzamen. Omdat ik mijn punt had gemaakt en standvastig was, kreeg ik vanaf dat moment steeds meer verantwoordelijkheid en moest ik overal problemen oplossen, ik werkte me suf.
Op een bepaald moment kon ik manager worden bij het bedrijf waar ik werkte. Ik was heel geduldig geweest, vond ik zelf. Die eigenschap was belangrijk bij ons thuis, we moesten altijd dankbaar zijn voor wat we hadden. Maar na meer dan vijftien jaar in de schoonmaak was ik eraan toe om manager te worden. Ik was altijd een harde werker geweest, had altijd goede beoordelingen gehad en ik was optimistisch over mijn kansen. Toch kreeg ik die functie niet, hij ging naar een man die mijn assistent was geweest. Dat was een grote teleurstelling, ik was heel boos, ik had betere papieren, er was geen enkele reden om die man boven mij te verkiezen.’
Wat was uw reactie?
‘Meteen toen ik hoorde dat ik geen manager werd, besloot ik te vertrekken. “Ik ga nu weg”, zei ik. “Jullie denken toch niet dat ik gras bij jullie ga eten? Rahma el Mouden staat bekend als Coca-Cola in Amsterdam, het beste merk. Ik wil nu een getuigschrift en ik ga!” Mijn man schrok toen ik zei dat ik ging stoppen, we hadden net een nieuw huis gekocht.’
Een oude klant van El Mouden wilde graag een handje helpen en belde drie klanten voor haar die haar bedrijfje meteen inhuurden. Het was 1997. In de slaapkamer van het pas gekochte huis stonden de bureaus en ze had zeven schoonmakers in dienst. Haar man bleef het lastig vinden, zo’n ambitieuze en ondernemende vrouw. Hij begreep niet waarom ze niet tevreden was met wat ze allemaal al had bereikt, waarom ze aldoor méér wilde. Ze hadden fikse discussies, maar kwamen er iedere keer weer uit.
Omdat El Mouden geen middenstandsdiploma had, moest ze lovende getuigschriften verzamelen zodat ze zich toch kon inschrijven bij de Kamer van Koophandel. Dat lukte binnen de kortste keren en al die mooie op schrift gestelde loftuitingen heeft ze tot de dag van vandaag in een grote ordner bewaard. ‘Die vleiende woorden schreven ze heus niet alleen omdat ze me aardig vonden, ze waardeerden me professioneel, ik leverde kwaliteit. Die klanten van toen heb ik nog steeds.’
Haar ster rees snel, want al in ’99 werd ze uitgeroepen tot zwarte zakenvrouw van het jaar. ‘Ongelooflijk. Ik had ineens zoveel werk en honderden personeelsleden, ik kon het bijna niet meer aan.’ Inmiddels had haar man zich bij haar gevoegd, hij was vertrokken bij het schoonmaakbedrijf waar hij tot dan toe werkte. Hij werd verantwoordelijk voor de operationele kant van het bedrijf van zijn vrouw. ‘Het opbouwen van een bedrijf is loodzwaar, we moesten alles zelf uitvinden. Nu stamp ik een bedrijf zo uit de grond, ik ben niet meer de Rahma van toen. Ik heb inmiddels een enorm netwerk, veel nevenfuncties gehad, ik zit in het bestuur van het mkb en van Het Parool. Pas geleden ben ik een nieuw bedrijf gestart samen met mijn dochter, een horecabedrijf. Dat gaat heel ontspannen.’
Hoe is het om geen wc’s meer te hoeven schoonmaken, geld genoeg te hebben en aan tafel te zitten bij belangrijke Nederlanders? U doet ertoe.
‘Ik heb inderdaad bij mensen als Mark Rutte en Job Cohen aan tafel gezeten, maar een uur later zit ik met een schoonmaakster of overleg ik met een conciërge op een school. Je moet snel kunnen omschakelen, dat is belangrijk. Zodra je naast je schoenen gaat lopen of de grond niet meer voelt, ben je verkeerd bezig. Ik vergeet nooit waar ik vandaan kom. Ik ben en blijf Rahma uit Tanger en natuurlijk moet ik me gedragen als ik bij Job Cohen zit of bij de huidige burgemeester Van der Laan, of bij prinses Máxima, dan gedraag je je in alles. Ik laat me altijd even vertellen wat de voorschriften precies zijn.’
De mooiste ontmoeting in haar leven was die met koningin Beatrix (inmiddels prinses), een vrouw over wie ze met ontzag spreekt. Haar gezicht licht op bij de herinnering. ‘Ik weet nog dat ik hoorde dat ik de koningin zou gaan ontmoeten. Eerst ging het allemaal een beetje geheimzinnig. Er kwamen hier mensen op bezoek die vertelden dat een belangrijk iemand mij wilde ontmoeten. Ik dacht eerst dat het de minister-president van Marokko was, of een andere belangrijke gast uit de Arabische wereld. Toen ik een week later het verlossende telefoontje kreeg en de vrouw aan de telefoon me vertelde wie ik ging ontmoeten, begon ik te huilen. Ik had alles verwacht, maar niet een gesprek met de koningin. Zij betekende en betekent veel voor me. Ze is zo’n bijzondere en sterke vrouw, een voorbeeld. Ik mocht het aan niemand vertellen maar ik heb het fluisterend aan de telefoon tegen mijn vader gezegd die op zijn sterfbed lag in Marokko. Pap, zei ik, ik mag het aan niemand zeggen maar ik ga de koningin van Nederland zien. Hij vond het geweldig.
We hebben twee uur en een kwartier gesproken, minister Roger van Boxtel was erbij en een paar andere allochtone ondernemers. De koningin had zich heel goed voorbereid en ze sprak mijn naam meteen goed uit. Ik ben helemaal gek op haar, maar trouwens niet alleen op haar, ook op koningin Máxima en koning Willem-Alexander.’
Later ontmoette ze prinses Beatrix nog een keer op een nieuwjaarsreceptie van het koninklijk huis. Die ontmoetingen, maar ook die met de koning van Marokko, brengen Rahma el Mouden nog steeds in vervoering. Dat zij, het opstandige meisje uit Tanger, het zo ver zou schoppen dat ze met koninklijke hoogheden aan tafel zou zitten, had ze niet kunnen bedenken.
Waar bent u als u terugkijkt het meest trots op?
‘Dat ik mijn vrijheid heb kunnen bevechten, een vrijheid die ik iedere vrouw op deze aarde gun. Die ik ook aan mijn dochter heb doorgegeven. Ik heb niet alleen mezelf gered maar ook mijn kinderen en kleinkinderen. Het pad dat ik heb bereid, kunnen zij volgen. Het is lastig om als vrouw binnen de islamitische gemeenschap vrij te zijn. Door geld te verdienen, dwing je respect af bij mannen, heb ik gemerkt. Als een vrouw haar eigen geld verdient is ze niet bij een man omdat ze hem nodig heeft. Mijn man zegt nu ook dat hij trots op me is, we hebben vroeger wel behoorlijk gevochten. Soms was hij vertwijfeld, dan vroeg hij zich af: raak ik die vrouw niet kwijt? Waar eindigt dit?
Hij is veranderd en we hebben het goed. We zijn nog steeds islamitische mensen van de eerste generatie migranten. Het is raar voor jullie om dat te horen, maar ik heb twee werelden gekend. Een wereld van angst, waarin je bang moet zijn voor alles wat mannelijk is, en de wereld van vrijheid. Ik wil mijn autobiografie gaan schrijven om uit te leggen wat de westerse wereld van een migrant vraagt. De cultuurschok is zo groot en ingewikkeld. Je wilt blijven wie je was, houden wat mooi is aan je geloof en je cultuur en je wil ook meedoen in de nieuwe maatschappij. Hoe voeg je die twee samen?’
Had u het achteraf anders willen aanpakken?
‘Ik geloof het niet. Of je gaat het gevecht aan binnen je eigen gemeenschap of je stopt ermee, gaat weg bij je man, leeft verder als gescheiden vrouw en doet lekker waar je zin in hebt. Ik heb ervoor gekozen om binnen mijn eigen gemeenschap te vechten. Ik vond dat ze me moesten accepteren zoals ik was en dat is me gelukt. Als ik geen ondernemer was geworden had ik niet in een mooie auto kunnen rijden of in een mooi huis kunnen wonen. Toch tellen deze dingen niet het zwaarst. Belangrijker is dat ik nu voor veel vrouwen een rolmodel ben, ik word op handen gedragen. Veel vrouwen hebben mijn voorbeeld gevolgd en zijn ook ondernemer geworden. Ik hou nooit op, ik zie altijd weer nieuwe mogelijkheden. Ik ben en blijf een vechter.’
Beeld: ‘Ik ben voor veel vrouwen een rolmodel, ik word op handen gedragen’ (Julius Schrank / Kollektiv25 / HH)