
Toen ik na tien jaar in New York te hebben gewoond terugkwam in Amsterdam voelde ik me in het begin een buitenstaander in eigen land. Ik was veranderd: lachte om andere dingen, vond andere dingen raar en had andere dromen en angsten. Ik verbaasde me over de zeeën van vrije tijd of over de humeurigheid van buschauffeurs. Ik vroeg me af waar iedereen zich toch altijd mee bemoeide. Of waarom het voor Nederlanders onmogelijk lijkt om hun mening voor zich te houden. Of zich wat diplomatieker uit te drukken. Ik voelde me niet meer helemaal Nederlands. ‘Jij hebt een Amerikater’, zei iemand tegen mij. Hij wist er alles van, hij had het zelf ook meegemaakt.
We wisten niet hoe lang we in Nederland zouden blijven en kozen ervoor om onze kinderen naar een internationale school te sturen. New Yorkse vrienden vonden dat volstrekt begrijpelijk. ‘Leuk dat ze Engels blijven spreken; Nederlands leren ze dan thuis wel van jullie.’ ‘Bijzonder om kinderen van over de hele wereld te ontmoeten.’ Nederlanders daarentegen hadden vaak een uitgebreide verantwoording nodig. Want we waren toch gewoon Nederlanders? Hoezo een internationale school? Leren ze dan wel iets over de Tachtigjarige Oorlog?
Bij aankomst voelden onze kinderen zich inderdaad niet thuis, ze hadden hier immers nog nooit gewoond. En wij zelf wisten niet meer goed wat we ons voelden. Het was een zachte landing voor hen op een school tussen kinderen die allemaal een verhuizing naar een ander land hadden meegemaakt.
In de loop van de jaren ben ik me gaan afvragen of het mogelijk is om je geen burger van een bepaald land meer te voelen, of het mogelijk is daadwerkelijk wereldburger te zijn. Ik ontmoette via de school van de kinderen mensen die in nog veel meer landen dan ik hadden gewoond. Met ouders die ook nog eens uit verschillende landen kwamen, partners uit wéér andere landen, kinderen die geboren waren in nóg een ander land. Raak je daarvan niet ontworteld? vroeg ik me af. Kunnen kinderen zich dan wel hechten? Is identiteit niet per definitie gekoppeld aan een plek? Of is het mogelijk om een internationale, kosmopolitische identiteit te omarmen waarin je woonplaats van ondergeschikt belang wordt? En zo ja: is dat dan alleen weggelegd voor de ‘happy few’? Met andere woorden: wat heeft de rest van de wereld aan een klein groepje tevreden kosmopolieten?
Een andere vraag: is kosmopolitisme niet ‘zó jaren negentig’? In die tijd leek iedereen zich wel te identificeren met de wereldburger. Relativisme, de multiculturele samenleving, mensenrechten, het oversteeg de nationale grenzen. Maar de laatste jaren worden die nationale grenzen in Nederland en andere Europese landen juist steeds nauwer getrokken en klinkt de naar binnen gekeerde, nationalistische roep om behoud van de ‘eigen cultuur’ steeds luider. Het kosmopolitisme lijkt een achterhaald concept. Toch bleek onder de expats die ik ontmoette het kosmopolitische ideaal dikwijls nog springlevend. Is het mogelijk om een internationale identiteit te ontwikkelen in plaats van een nationale?

‘Ik groeide op achter het IJzeren Gordijn. Altijd wilde ik al Europeaan zijn. We hadden een goed leven in Polen. Niet rijk in materiële maar wel in sociale zin. Wel wilde ik altijd heel graag reizen. Ik wilde het leven van de mensen aan de andere kant zien.’ De elegant geklede Jagna Mirska-Gent groeide op in Polen en kwam eind jaren negentig naar Nederland. Ze leerde Nederlands, maar studeerde daarna verder in het Engels. In 2003 ontmoette ze haar toekomstige man Andy in het Amsterdamse Vondelpark. Hij was een Engelse collega bij uitgever Elsevier, waar Jagna inmiddels ook werkte. ‘Alles viel op zijn plek, er was meteen een klik. We waren beiden buitenlanders in Nederland, dat maakte het contact tussen ons meteen gemakkelijk.’ Ze trouwden in 2005 en twee jaar later kregen ze hun eerste kind.
‘In het begin had ik erg veel heimwee naar Polen, maar tegelijkertijd hield ik meteen van Amsterdam. Omdat ik uit een protestantse familie kom in een katholiek land voelde ik altijd al een soort afstand. Ik ben dan ook totaal niet nationalistisch. Toch ben ik ook wel echt Pools. Maar ik voel me zeker ook Europeaan. En Amsterdammer!’
Volgens Jagna is het onzin om te vragen waar iemand vandaan komt. Ze wijst me op een filmpje van Taiye Selasi, een Engels-Amerikaanse schrijfster van Ghanees-Nigeriaanse origine. Het filmpje is volgens Jagna vooral relevant voor mensen die in verschillende landen hebben gewoond en verschillende culturen hebben omarmd. In haar ted-talk legt Selasi uit dat we mensen niet naar hun land moeten vragen. ‘Hoe kunnen we komen uit een land als dat land een concept is dat aan verandering onderhevig is?’ Selasi maakte zelf mee hoe in haar leven natiestaten werden geboren, ten onder gingen, faalden of bloeiden. ‘Dat is geen goede basis voor een menselijke identiteit.’
Zij pleit dan ook voor een andere vraag: ‘Where are you local?’ In Selasi’s leven is dat bijvoorbeeld Brooklyn, maar ook Ghana, Nigeria en bepaalde buurten in Londen. ‘Plekken worden een thuis omdat ze de ervaringen in je leven vormen. Mijn ervaringen, dát is waar ik vandaan kom, dát is wie ik ben.’
Selasi onderscheidt ‘drie R’s om te bepalen waar je local bent’: rituelen, relaties en restricties. Waar vinden de rituelen in je leven plaats? Naar welke bakker ga je? Waar laat je je haar knippen? Bij de vraag naar relaties gaat het erom met wie je je diepste verlangens en angsten bespreekt. Met wie spreek je ten minste één keer per week, of dit nu live is of via Skype? En de laatste R is het minst ‘sexy’: welke restricties gelden er? Welke beperkingen ondervinden mensen in de keuze voor de plek waar ze willen wonen? Ze kunnen niet meer wonen in het land van herkomst vanwege oorlog of racisme of zijn vertrokken om economische redenen.
Volgens Selasi hebben we op deze manier een gelaagde identiteit; de zogenaamde ‘kosmopolitische identiteit’ van mensen die zich op een bepaalde manier wereldburger voelen is tegelijkertijd heel lokaal.
Het strookt met een onderzoek dat de sociologen Marianne van Bochove en Godfried Engbersen deden: Beyond Cosmopolitanism and Expat Bubbles: Challenging Dominant Representations of Knowledge Workers and Trailing Spouses (2015). Engbersen vertelt erover aan de telefoon: ‘In een wereld van globalisering wordt de nationale identiteit minder belangrijk en hechten mensen zich juist heel lokaal aan hun omgeving. Ze voelen zich bijvoorbeeld eerder Amsterdammer dan Nederlander.’ Toch bleek uit het onderzoek dat maar een derde van de kennismigranten zich in de eerste of tweede plaats kosmopoliet voelde. Twee derde van de respondenten voelde zich in eerste instantie burger van het land van herkomst.
Engbersen wijst erop dat de groep kennismigranten in Nederland veel meer diversiteit kent dan altijd wordt aangenomen. In de studie leggen Van Bochove en hij uit dat er twee cliché-beelden bestaan als het gaat over kennismigranten. Het eerste beeld is dat van de rijke kosmopoliet die de hele wereld over reist, overal vrienden heeft, zelf kiest waar hij wil wonen en open staat voor andere culturen. Het andere is dat van de expat die juist leeft in zijn eigen wereldje ver van huis, alleen met vrienden uit het land van herkomst omgaat, eten uit het land van herkomst eet en uitsluitend praat in de eigen taal: de ‘expat bubble’.

‘Beide typen bestaan natuurlijk heus wel’, beaamt Engbersen. Ik denk aan die Japanse moeder die na vier jaar nog steeds geen woord Nederlands én geen woord Engels spreekt en alleen maar met andere Japanse moeders uit Amstelveen omgaat. Of ik denk aan die vader die nooit druk lijkt te zijn en mij foto’s laat zien van restaurantjes, appartementen en vrienden over de hele wereld. Engbersen wijst op de grote groep kennismigranten die níet rijk zijn, op de verschillende soorten internationale scholen die er zijn (van erg duur tot relatief betaalbaar), over de groeiende groep expats die hun kinderen juist naar Nederlandse scholen sturen. En ten slotte zijn er veel jonge expats zonder kinderen en ook is er een flink aantal alleenstaande ouders. De meeste expats die ik in Nederland ben tegengekomen zijn inderdaad niet zo eenvoudig in te delen.
Neem Jagna. Zij omarmt de open mentaliteit van de kosmopoliet, maar tegelijkertijd houdt ze vast aan de cultuur van het land waar ze vandaan komt, Polen. Maar dan weer niet aan de mainstream katholieke inkleuring van die cultuur, maar aan die van de protestantse minderheid. Ze woont in een idyllisch huisje in Amsterdam-Sloten en is gek op de stad. Haar kinderen gaan echter naar een internationale school en spreken beter Engels dan Nederlands. Dat heeft onder meer te maken met haar man, de vader van de kinderen, die drie jaar geleden zeer plotseling overleed. ‘Een enorme klap voor ons. Ik wil dat de kinderen niet vergeten wie hun vader was. Dat ze Engels blijven spreken en met Andy’s familie kunnen blijven praten.’
Jagna heeft bovendien op de internationale school veel contacten met andere ouders die begrijpen hoe moeilijk en conflictueus de keuzes kunnen zijn die zij moet maken voor haar kinderen. Tegenover Nederlanders moet ze zich daarentegen altijd ‘verdedigen’, zo voelt ze dat soms. ‘Mensen die zelf in het buitenland hebben gewoond of veel met buitenlanders werken, die begrijpen mij meestal wel. Maar die andere groep snapt bijvoorbeeld niet dat ik geen Nederlands spreek met mijn kinderen, maar Pools. Laatst riep een tiener die met zijn vrienden op een terras bier zat te drinken tegen mij: “Hé, Nederlands praten, Kovalski!” Toen riep ik terug, in het Nederlands: “Jij moet wat minder bier drinken.” Sommige Nederlanders denken alleen maar aan het belang om zo snel mogelijk helemaal Nederlands te worden.’
Ook vindt Jagna het soms moeilijk om vrienden te worden met Nederlanders, vooral als het gaat om die groep die geen ervaring heeft met buitenlanders. ‘Nederlanders klitten vaak samen. Ze proberen toch, waarschijnlijk onbewust, hun eigen cultuur te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Laten we zeggen dat het met deze mensen wat meer tijd kost’, zegt ze diplomatiek.
Engbersen herkent het uit zijn studie: ‘Wij zagen dat er wel openheid is in de taal. De meeste Nederlanders spreken Engels en dat maakt het makkelijker. Aan de andere kant blijft de toegang tot de Nederlandse cultuur moeilijk. We zijn dat vaak tegengekomen. Er zijn nog steeds helemaal gesloten Nederlandse netwerken, al begint dat in een expatstad als Amsterdam wel echt te veranderen.’
Sarah Davids kwam twee jaar geleden met haar twee kinderen vanuit Londen naar Amsterdam. Haar man Aaron, een Israëliër die al lang in Londen woonde, werkte daar toen al een paar maanden. ‘Ik had nooit nagedacht over Amsterdam. Wist niets over Nederland. Het was eigenlijk een beetje een vlucht. Aaron werkte in Amsterdam en ik stond er alleen voor in Londen. Ik was elke dag twaalf uur onderweg. Thuis deed de nanny alles en ik voelde me soms een logé in mijn eigen huis. De school en de buurt waren een heel hechte joodse gemeenschap waar iedereen elkaar kende. Ik vond dat soms claustrofobisch. Ondertussen had Aaron een geweldige tijd in Amsterdam. Zoveel vrije tijd had iedereen daar. Dat wilde ik ook! Verhuizen was een elegante manier om te ontsnappen aan de problemen die er toen speelden.’ Toen Sarah een baan vond als kunstdocent aan de British School, was de keuze snel gemaakt.

Het eerste jaar stelde ze zich open voor Amsterdam als mogelijke plek voor de lange termijn, denkt ze. ‘Ik heb het echt geprobeerd. Nee, niet de taal geleerd. Maar wel de avondvierdaagse gelopen. Ik heb leren schaatsen. Ik laat de gordijnen altijd open. De kinderen kregen Nederlandse les. Ik zocht contact met andere kunstenaars en had na een jaar zelfs een expositie van mijn werk. Op een gegeven moment had ik het gevoel dat ik me thuis zou kunnen voelen in Amsterdam als ik de taal zou leren.’ Toch is ze op dit moment haar spullen aan het pakken voor de verhuizing terug naar Londen. Wat is er gebeurd?
‘Ik werd in het begin verliefd op Amsterdam. Dat is ook makkelijker als je buitenlander bent. Je neemt de goede dingen gretig over en de slechte dingen kun je negeren. Zoals die Zwarte-Pietdiscussie. Ik heb er wel over gehoord en ik vind het raar natuurlijk, maar het voelt niet als mijn ding. Ik luister elke ochtend naar de bbc en zelfs de weer-app op mijn telefoon staat nog op Londen. Ik ben erg politiek geëngageerd, maar alleen in Londen.’
Een belangrijk element was de joodse identiteit van het gezin. In Amsterdam probeerden ze een joodse gemeenschap te vinden waar ze zich bij konden aansluiten. Maar dat bleek niet eenvoudig. ‘Wij zijn orthodox, maar dan wel weer op een relaxte manier. In Londen hadden we precies de juiste groep om ons heen verzameld. Mensen die erin staan zoals wij. Dat willen we onze kinderen meegeven, en dat hebben we hier niet gevonden.’ Sarah denkt dat de joodse gemeenschap in Amsterdam meer ‘beladen’ is door het verleden. ‘Hier is de joodse geschiedenis meer “echt”’, zo voelt ze het. In Londen heeft de gemeenschap meer kans gekregen om reborn te worden, zichzelf opnieuw uit te vinden.’
Bovendien zag Sarah haar kinderen veranderen. Ze kregen niet zozeer een Nederlandse identiteit als wel een soort internationale expat-identiteit. ‘Ik kan me daar niet toe verhouden. En ik wil het ook niet. Ik wil dat ze een verantwoordelijkheid voelen die gerelateerd is aan de plek waar ze wonen, niet aan een soort internationaal, betekenisloos ideaal. Ik wil dat hun identiteit verbonden is aan een plaats. Dat kunnen we alleen in Londen vinden. Bovendien heb ik het idee dat voor joodse mensen Engeland uiteindelijk veiliger is dan het vasteland van Europa. Onze joodse families hebben allemaal een vluchtelingenverhaal en ik realiseer me hoe moeilijk het is geweest om in een ander land te wortelen. Wij hebben het geluk dat we dat niet hoeven te doen. Ik wil niet ontwortelen.’
De ontworteling lijkt iets te zijn waar alle expats, en ook hun kinderen, in meer of mindere mate mee worstelen. Ik praat erover met Denise Trooster, die samen met collega-psychiater Esther Kühler een aantal jaren geleden een internationale kliniek oprichtte voor geestelijke gezondheid. Het loopt er storm. Ze begonnen in Amstelveen, maar breidden al snel uit naar Amsterdam en Den Haag. Op dit moment bestaat hun clientèle voor zeventig procent uit expats.
‘Het is een erg diverse groep’, zegt Trooster. ‘Maar wat ze gemeen hebben is dat ze geen sociaal vangnet hebben dat al langer bestaat. Als er dan iets gebeurt, dan gaan de problemen meteen veel dieper. Familieleden die ziek zijn en ver weg, daar ondervinden mensen heel veel stress van. Het is toch een beetje de bodem, het fundament onder hun bestaan, dat ze missen.’ Dat maakt expats kwetsbaarder voor het ontwikkelen van psychiatrische problemen.
Aan de andere kant vermoedt Trooster dat reeds bestaande psychiatrische problemen ook een rol kunnen spelen bij het besluit om ergens anders te gaan wonen. ‘Kijk, je moet begrijpen, ik heb natuurlijk een beroepsdeformatie. Ik zie alleen mensen die zich niet goed voelen. Maar wat ons wel echt opvalt is het aantal bipolaire stoornissen onder de expats. Wij zijn ermee bezig om dit verschijnsel te onderzoeken. Bij bipolariteit is er meestal sprake van een hypomane periode waarin je van alles doet, heel veel aankunt en ook heel functioneel kunt zijn. Tegelijkertijd is vaak sprake van ontremming, bijvoorbeeld in de vorm van promiscue gedrag, megalomane bedrijfsbeslissingen of extreem koopgedrag. Mensen doen soms vreemde dingen in zo’n hypomane fase en als ze dan terugkijken, dan kan verhuizen een vlucht zijn, een manier om weg te lopen van wat ze hebben aangericht.’
Trooster woonde zelf eerder in het Caribisch gebied, India en Dubai. In Dubai deed ze onderzoek naar psychiatrische stoornissen onder expats. ‘Mensen met adhd hebben bijvoorbeeld veel kicks nodig. En dan kan zo’n expatleven heel aantrekkelijk zijn. Het is dus eigenlijk niet verbazingwekkend als blijkt dat er onder de expatpopulatie een hoger percentage mensen met adhd zit.’
Expats lopen in Nederland tegen het systeem van de gezondheidszorg aan en vooral de poortwachtersfunctie van de huisarts leidt tot onbegrip en grote ergernis. ‘De scheldkanonnades over Nederlandse huisartsen zijn hier niet van de lucht’, zegt Trooster. ‘Ik zie mensen die heen en weer vliegen voor medicijnen of een consult met hun psychiater in het land van herkomst. Problemen blijven soms veel te lang doorsudderen, terwijl met sneller ingrijpen erger had kunnen worden voorkomen.’
Bovendien begrijpen Nederlandse zorgprofessionals expats niet altijd even goed, volgens Trooster: ‘Ik had laatst iemand aan de telefoon die een melding kindermishandeling wilde doen omdat een alleenstaande moeder met een topbaan twee nanny’s had en niet direct thuisbleef toen bleek dat haar kind een eetstoornis had. Ik heb toen verteld dat mijn ervaring is dat dit soort situaties vaak voorkomen in de expatwereld. Dat talloze expats, zeker alleenstaande ouders, op die manier leven. Zij hebben dat vangnet niet.’ Sowieso zijn mensen in Nederland zich er niet van bewust dat een flink deel van de expats alleenstaande ouder is. Die hebben het nóg veel moeilijker hier.
Toch ziet Trooster, ondanks haar beroepsdeformatie, ook de grote voordelen van de internationale identiteit, die ze voor zichzelf, na al haar verblijven in het buitenland, ook min of meer lijkt te hebben omarmd. ‘Ik zie aan mijn cliënten dat het ze meer open-minded maakt, minder veroordelend, meer empathisch.’
Kate Berger, een kinderpsycholoog uit New York, heeft vrijwel uitsluitend expatkinderen in therapie. Ze wijst op een Harvard-studie van een paar jaar geleden waaruit bleek dat kinderen met een expatbestaan inderdaad meer open-minded zijn. Volgens Berger is het daarbij wel belangrijk dat er ruimte is voor ‘rouw’ na een verhuizing, voor heimwee naar waar je vandaan komt, het niet hoeven verloochenen van je afkomst, het recht op een dubbele of gelaagde identiteit. ‘Op het moment dat er ruimte wordt gemaakt voor die emoties en kinderen een bepaalde empathie voor zichzelf hebben ontwikkeld, kunnen ze dat ook veel makkelijker aan anderen overbrengen.’
‘Ik ben werkelijk diep onder de indruk van wat deze kinderen allemaal leren en kunnen op emotioneel gebied. Dit zijn volgens mij de nieuwe wereldleiders!’ zegt Berger enthousiast. Ze worden ook wel eens third culture kids genoemd, hoewel die term omstreden is. ‘Deze kinderen kunnen volgens mij een voorbeeldfunctie hebben in een wereld van globalisering en toenemende kennismigratie’, aldus Berger.
Terwijl in Nederland scholen steeds meer gesegregeerd raken, zijn expats juist expliciet op zoek naar een multiculturele omgeving voor hun kinderen. Steeds meer internationale families zoeken dat in een Nederlandse school. Neem de Finse Eeva Hämäläinen, intensive-careverpleegkundige op een neonatale afdeling. Na tien jaar in Londen te hebben gewoond met haar Amerikaanse man en drie kinderen wil ze nu graag settelen in Amsterdam. Toen Eeva echter een paar jaar geleden bij de leiding van de Nederlandse school om de hoek informeerde of er kinderen uit verschillende landen op deze school zaten, zei het hoofd van de school geruststellend tegen haar: ‘Maak je geen zorgen. Wij hebben hier alleen maar kinderen met blauwe ogen.’ Weerzinwekkend, vond ze, en haar kinderen gingen vervolgens naar de internationale school, ondanks de hoge kosten die dit met zich meebracht.
‘Inmiddels’, vertelt Eeva, ‘is de sfeer op de buurtschool aan het veranderen. Er zitten zoveel expatkinderen op dat de school zich heeft moeten aanpassen en ruimte heeft moeten maken voor de gelaagde identiteit van internationale kinderen. In de lagere klassen is bijna een kwart van de gezinnen nu internationaal. De ouders zijn relatief mondig en eisen aandacht voor de specifieke behoeften van hun kinderen.’
‘In Nederland is de tendens dat je moet kiezen en dat er weinig ruimte is voor vormen van een gelaagde identiteit’, aldus Engbersen, die erop wijst dat zeker de écht rijke expats (overigens een zeer klein percentage van de grote groep kenniswerkers in Nederland) soms irritatie opwekken bij autochtone Nederlanders. ‘Zij zijn natuurlijk toch de winnaars van de globalisering. Ze profiteren, verdienen het meest en drijven de huizenprijzen op. Zo wordt dat gezien.’
Aan de andere kant denkt Engbersen dat er zeker kansen liggen voor de expatgemeenschap in Nederland om een voorbeeldrol te vervullen. ‘Deze mensen kunnen laten zien dat het wel degelijk mogelijk is om een gelaagde identiteit te hebben. Vroeger werd daar ook in Nederland positief over gedacht. Bijvoorbeeld in de diplomatieke dienst; daar werd de duale nationaliteit aangemoedigd. Dat is nu niet meer zo. Je moet kiezen. Iedereen moet integreren. Nederlands worden. Dat is het idee. Een gelaagde identiteit wordt niet geaccepteerd, terwijl dit voor zó veel mensen de realiteit is. Kijk naar een stad als Amsterdam. Daar wonen mensen van 180 nationaliteiten en één op de drie inwoners is niet in Nederland geboren.’
Engbersen denkt dat er meer onderzoek zou moeten worden gedaan naar kennismigranten in Nederland. Hij noemt de recente verkiezingsoverwinning van Groene-president Van der Bellen in Oostenrijk, die overigens geannuleerd is omdat de verkiezingen volgens de rechter niet volgens de regels waren verlopen. ‘De kiezers in het buitenland, die hun stem per post uitbrachten, gaven de doorslag. Die hebben zelf meegemaakt wat het is om buitenlander te zijn in een ander land en kijken daardoor genuanceerder naar de vluchtelingenproblematiek.’ Ook om economische redenen zou het goed zijn als er meer onderzoek zou worden gedaan naar het stimuleren van kennismigratie naar Nederland. ‘Iedereen denkt hier bij migratie altijd alleen maar aan Turken, Marokkanen, Surinamers of vluchtelingengroepen. Dat is een heel beperkte kijk op de groepen die binnenkomen.’
Volgens een rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (Buitenlandse kenniswerkers in Nederland, november 2014) is kennismigratie naar Europa sterk aan het groeien. Nu kennis steeds belangrijker wordt op de arbeidsmarkt wordt in het bedrijfsleven zelfs gesproken van een war on talent. Het Planbureau voor de Leefomgeving denkt dat het wel meevalt met deze ‘oorlog’, maar wijst er wel op dat Nederland goed moet nadenken hoe het kennismigratie kan stimuleren. De laatste jaren zijn in de grote steden expatdesks opgericht en worden allerlei services voor expats aangeboden. De rode loper wordt als het ware uitgelegd voor expats, dit beleid wordt daarom ‘red carpet policy’ genoemd. Vooral Amsterdam, met alle voorzieningen en de nabijheid van Schiphol, is populair. Desondanks is Nederland voor de meeste kennismigranten geen eerste keuze en is het als migratieland niet bijzonder populair. ‘Het beleid staat nog in de kinderschoenen’, aldus het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving.
Voor een bepaalde groep economisch interessante migranten wordt de rode loper uitgelegd, terwijl een andere groep juist met man en macht buiten de deur wordt gehouden. Toch liggen die groepen veel dichter bij elkaar dan men denkt. Door goed te luisteren naar de ervaringen van expats kunnen we leren hoe Nederland meer inclusief kan worden ten aanzien van álle migranten. Dat is van belang voor de economie, maar ook voor het maatschappelijk klimaat in een land waar opgekropte onvrede steeds meer een uitweg lijkt te vinden in nationalisme.