Men spreekt over de «lulligheid» van de jaren vijftig, toen geluk nog heel gewoon was. De jaren zestig waren de «hippiejaren», de jaren zeventig de jaren van «politieke bewustwording». En de jaren tachtig? Is er een begrip dat de jaren tachtig dekt? Een begrip dat opeens alles kan verklaren? Volgens mij is er zo'n woord: cocaïne.

  1. Een televisiestudio in Hilversum. Nederland had nog maar een paar netten. Er moest een programma gemonteerd worden. Er bestonden nog zuilen; van het poldermodel had niemand gehoord. Ondergetekende was redacteur bij een programma. Hij ging als eerste een montageruimte in waar Beroemde Nederlanders voor hem waren geweest. Hij vond een zakje poeder: cocaïne. Tjonge, de opinieleiders gebruikten het dus ook.

Ondergetekende was redacteur van een studentenblad. Hij werd uitgenodigd op een feestje in het Stedelijk Museum. Enkele beroemde schilders — hij is nu hun naam vergeten — nodigden hem uit naar de plee. Hij moest een snuifje nemen: cocaïne. Opeens begreep ik hun kunst.

In die jaren werd ook weleens een Nederlandse film gemaakt. Als de draaidagen waren afgelopen, vond er meestal een wrap-party plaats. Ondergetekende, die een klein rolle tje had gespeeld, was daar ook. Opeens kwamen er rare mannen binnen. Ze smoesden wat met de regisseur en even later bevond de hele crew zich in de wc: cocaïne.

Leg de ervaringen die je krijgt van cocaïne eens naast de maatschappelijke en culturele verschijnselen uit die jaren en het wordt duidelijk: cocaïne had invloed, misschien wel de grootste invloed. Door cocaïne ga je je een held voelen. Het heldendom werd nieuw leven ingeblazen; je kon het zien aan de beelden van Jeff Koons, die opeens Michael Jacksons van twee meter ging maken en zichzelf met een Italiaanse pornoster met politieke ambities al neukend in was liet gieten. Je groter voelen dan je bent.

Cocaïne zorgt ervoor dat je je geweldig voelt — je geweldig voelen werd een must. Het postmodernisme — het kiezen uit allerlei stijlen zodat eigenlijk alles goed was — werd door de cocaïne geweldig, al was er geen stijl meer over. Ontleent Gimmick! van Joost Zwagerman niet zijn kracht aan die cocaïne?

Alles moest groter, kleuriger — de nuance verdween —, directer en vooral sneller. En de brandstof voor die snelheid was cocaïne. De jaren tachtig waren een reactie op de jaren zeventig; Den Uyl leefde nog, we wilden strijd, want links stond toen al op het punt de strijd te verliezen.

De naoorlogse generatie was midden dertig, begin veertig. Die waren net te jong geweest voor provo, maar omarmden wel dat gedachtegoed. Ze voelden donders goed aan dat provo nu folklore was. Alles moest harder, sneller en zij zouden de machthebbers worden. Ach ja, arme veertigers.

Als er één generatie de lul is, dan is dat de ge neratie van tachtig — althans, zij die in de jaren tachtig mannen van middelbare leeftijd zouden worden en maar wachtten op hun kans. Zij zouden de toekomst moeten maken, zij zouden de fakkel moeten overnemen, maar ze kregen geen kans. Iedereen bleef zitten. De instituties van de jaren zestig en zeventig werden sekten.

Ondergetekende merkte het toen hij in 1985 een boekje schreef: De val van Vrij Nederland. Hij stuitte bij het weekblad dat toen de meeste invloed had op eigenaardig sektarisch gedrag. Een gesloten groep die niet van kritiek wilde weten, een groep die hem, ondergetekende dus, het werk onmogelijk wilde maken. Joop van Tijn (adjunct Vrij Nederland, God hebbe zijn ziel) die naar de hoofdredacteur van Het Parool belde om te vertellen dat ik eigenlijk niet meer in Het Parool moest schrijven. («Anders zou Vrij Nederland een boekje open doen over Het Parool.») Rinus Ferdinandusse (hoofdredacteur Vrij Nederland, God hebbe zijn ziel gelukkig nog niet) die, toen ik hoorde dat ik een freelanceklus had voor vijfduizend gulden, wat toen eenvijfde deel was van mijn jaarinkomen, de opdrachtgever zo onder druk wist te zetten dat ik me moest terugtrekken. Joop van Tijn nogmaals die in Arti op het Rokin tegen mij zei dat hij er persoonlijk voor zou zorgen dat ik mijn carrière als journalist wel kon vergeten.

Het is vergeten en vergeven — het waren de goeroes die niet konden verdragen dat er aan hun macht werd geknaagd. Incidenten, maar niet van invloed. Van invloed was die cocaïne waardoor we alles anders gingen zien.

Minder is meer — die uitspraak hoorde ik toen voor het eerst, maar het mindere was helemaal niets. En niets plus niets is niets. Madonna: geen persoonlijkheid, dus nam ze alle persoonlijkheden maar aan. Je kon zijn wie je wilde. Prince. Keith Haring, die ik interviewde toen hij een tentoonstelling had in het Stedelijk. Hij had al aids, waarschijnlijk. Hij vertelde over zijn cocaïne-ervaringen in New York — ik schreef dat niet op.

De jaren tachtig waren de topjaren van Herman Brood en Jules Deelder.

Arme cocaïne, wat heb je gedaan. We kregen «andere realiteiten». We konden onze ogen niet meer vertrouwen, we wisten niet meer wat we moesten denken, we verloren onze stijl; allure kon worden gekocht en hield niets in, maar werd wel belangrijk.

Zoals het bier van groot gewicht is geweest, en de jenever, zo was ook de cocaïne van invloed. Terugkijkend: een slechte invloed.