
Met een enigszins deftig woord kun je De buitenjongen typeren als een ‘voorstudie’. Deze roman van Paolo Cognetti verscheen in Italië al in 2013, bleef grotendeels onder de radar, er kwamen geen vertalingen – maar toen was daar drie jaar later Cognetti’s volgende roman, opvallend verwant aan zijn voorganger, en dat boek werd wél een succes. Eerst alleen in Italië, toen in de rest van Europa. In Nederland kreeg De acht bergen lovende recensies, er werden al meer dan honderdduizend exemplaren van verkocht.
Dat zijn cijfers waar iedere uitgever naar hunkert, en op zich valt er ook weinig in te brengen tegen de overduidelijk commerciële motivatie van De Bezige Bij om De buitenjongen nu, terwijl De acht bergen bijna vijftig weken op rij ergens boven in de bestsellerlijst staat, alsnog te laten vertalen. Het valt zelfs te begrijpen dat de uitgeverij deze bescheiden novelle met een flink lettertype en veel wit heeft opgerekt tot een roman van ruim honderdvijftig bladzijden, waarna het is voorzien van een omslag dat wel erg nadrukkelijk geënt is op dat van De acht bergen en een achterflap die voor alle aarzelende lezers nog even expliciteert dat de twee boeken echt ‘een logisch geheel’ vormen – zonder verdere toelichting overigens.
Dit alles heeft er ongetwijfeld aan bijgedragen dat De buitenjongen nu ook al weer weken in de bestsellerlijst staat, en ja, zoals gezegd lijken de romans veel op elkaar; de meest toegewijde liefhebbers van De acht bergen zullen geboeid nagaan welke elementen van die bestseller in De buitenjongen al een rol spelen, welke niet, hoe de personages en thema’s zich tot elkaar verhouden, enzovoort.
Het probleem is alleen dit: wie inhoudelijk de vergelijking tussen de twee boeken maakt, kan niet om de belangrijkste conclusie heen: De buitenjongen is, veel meer nog dan een interessante voorstudie of een proeve van pril talent, een in elk opzicht merkwaardig mindere versie van De acht bergen. Minder spannend, minder verrassend, minder beeldend, minder vormvast, minder ambitieus, minder gelaagd, minder dwingend, stilistisch een stuk minder sterk. Minder van hetzelfde, zo zou je De buitenjongen in één zin kunnen samenvatten – en dat is vooral jammer omdat De acht bergen een belangrijk deel van zijn kracht ontleende aan de soms overvloedige natuurbeschrijvingen, de wereld in de Noord-Italiaanse bergen die Cognetti zo kleurrijk omschreef en heel naturel verbond met vriendschap, familie, vrijheid.
Die thema’s zijn in De buitenjongen ook wel aanwezig, maar ze worden hooguit aangestipt. De grootste zwakte is nog wel dat het verhaal amper een kern lijkt te hebben. Het hoofdpersonage is een dertiger wiens stadse leven in Milaan is vastgelopen – wat niet geïllustreerd wordt maar wat we lukraak meegedeeld krijgen – en die daarom naar de bergen gaat waar hij in zijn jeugd kwam. Ook koestert hij vagelijk de droom om, eenmaal in afzondering, eindelijk zijn gedroomde boek te gaan schrijven. Maar waarom of wat voor boek precies blijft onduidelijk, hij onderneemt hoe dan ook geen serieuze poging tot schrijven. Wat doet hij dan wel? Tja. Hij leest veel, allerlei boeken en verhalen waaruit hij vervolgens best boeiende maar vooral vreemd lange citaten oplepelt: af en toe worden complete pagina’s gevuld met woorden van anderen. Verder legt hij een tuin aan, hij scharrelt eten bij elkaar, hij drinkt wat wijn, hij maakt een vuurtje, hij bouwt een halfslachtige vriendschap op met iemand die hij tegenkomt, hij mijmert over vroeger zonder dat die periode echt gaat leven of zijn verdere bestaan reliëf krijgt.
En hij loopt rond, dat vooral: vrij minutieus wordt dit Italiaanse berglandschap beschreven, in passages die soms afzonderlijk best sterk zijn en deels ook zo in De acht bergen hadden gepast, maar binnen deze roman het verkennende karakter nooit kunnen ontstijgen. Er is geen breder verhaal waar het allemaal bij hoort, geen dwingende structuur, geen spanning. Ook omdat er nauwelijks interactie is met anderen. En bovendien verstrijkt er binnen die honderdvijftig bladzijden zoveel tijd – het boek is opgedeeld in seizoenen – dat het allemaal blijft voortkabbelen; Cognetti neemt nergens de tijd om ook maar even werkelijk in een scène of dag te verdwijnen, vrijwel elk hoofdstuk vervliegt terwijl je het leest. Lente, zomer, herfst, winter: door de ogen van onze verteller maken we bijzonder uitgebreid kennis met de veranderingen binnen elk seizoen, het nieuwe uitzicht, het veranderende licht, de geluiden die anders worden, de paar omliggende huisjes, de kou, de hitte. Soms saai, soms mooi, maar het blijft me steeds onduidelijk waarom we dit lezen, deze langgerekte rondleiding door de Italiaanse natuur, wat het los van een paar aardige vondsten werkelijk literair of memorabel maakt.
Het heeft natuurlijk iets flauws om zo kritisch te kijken naar vroeg werk van een bestsellerauteur. Alsof Cognetti moet worden afgestraft voor zijn succes. Daarbij: er is niets mis met voorstudies of andersoortig vroeg werk van een boeiend auteur. Alleen wordt De buitenjongen naar buiten gebracht als een volwaardige, op zichzelf staande roman. En dat valt het toch lastig te noemen. Dit voelt eerder als een verzameling aantekeningen, zoekend en citerend, herhalend en traag. Een soort dagboek waarover je zou kunnen zeggen: verzin er een werkelijk verhaal omheen, ergens in deze probeersels zit een mooie, grote roman verstopt. Die is er inmiddels ook in volle glorie uit gekomen, weten we. Ik weet nog steeds niet of dat De buitenjongen op een bepaalde manier extra glans geeft of dat dit boek daarmee helemaal overbodig wordt.