Wat weten we van zijn persoonlijke en intieme leven? Hoegenaamd niets, en dat zijn boek 533 daar weinig aan verandert is maar goed ook.
Wat kan nog meer een reden zijn om een dagboek bij te houden? De tijdgeest op de staart trappen? Maar een punctueel seismograaf van maatschappelijke aardschokken is Nooteboom al evenmin. Goed, hij was aanwezig bij een paar sleutelmomenten in de Europese geschiedenis – Parijs in ’68, Berlijn in ’89 – maar dat was meer toeval dan journalistiek instinct.

Dat 533 dan toch een uitzonderlijk sterk dagboek is geworden, komt allereerst doordat het helemaal geen dagboek is. Het is een verzameling genummerde notities, beschouwingen, observaties, vooral in de tuin van zijn zomerverblijf op het Spaanse eiland Menorca: ‘Een oude nicht, en daarmee bedoel ik een familielid en niets anders, die al vijftig jaar op dit eiland komt, keek op een avond naar de tuin en zei “deze tuin is een portret van je ziel”. Aangetast door motten, met geschonden wortels en met stenen naar het licht getild, dat is mijn ziel. Dorian Gray is er niets bij.’
Dat Nooteboom zijn ‘dagenboek’, zoals hij het zelf in de ondertitel noemt, wel degelijk in een turbulente tijd schrijft – zomer 2014 tot begin 2016 – ontdekken we pas gaandeweg, als het wereldgewoel zo rumoerig wordt dat hij het, met haast voelbare tegenzin, zijn mediterrane tuintje binnen laat.
‘’s Avonds, als de stilte buiten massief is, dient de wereld zich aan op het scherm, aanslagen, oorlogen, moorden. Oekraïne, Parijs, Nigeria, Isis, Boko Haram, Charlie Hebdo, alles wordt op het glas geschilderd (…) En bij het nieuws uit Griekenland zie ik op de achtergrond de Akropolis en voel me als een stokoude Japanner die zich uit de wereld heeft teruggetrokken en vanuit de verte de geluiden van een veldslag hoort.’
Waarschijnlijk is het door dat beeld van die Japanner, dat ik deze 533 fragmenten lees alsof het miniaturen zijn die door een zenmeester in één penseelstreek zijn geschilderd. Er spreekt een absoluut vakmanschap uit, een onnadrukkelijke maar niet te missen zuiverheid van kijken, denken, uitdrukken – hypnotiserend in ritme en beheerste lyriek.
In die zin is dit boek verwant aan andere recente werken van Nooteboom – ’s Nachts komen de vossen (2009), Brieven aan Poseidon (2012) – maar hier lijk je toch dichter op de huid van de schrijver te komen. Niet eerder maakten we zulke intense passages mee als, bijvoorbeeld, wanneer hij meeuwen hoort en ze vergelijkt met hinnikend gelach en dan: ‘Ik sta stil en luister, en zonder overgang denk ik aan mijn vader, die al zeventig jaar dood is. (…) Hij heeft van vier smalle planken een raamwerk getimmerd, de lijst voor een schilderij, maar het is geen schilderij dat tussen die lijst zit, het is een dunne oude deken. Mijn vader is op meeuwenjacht. Kun je meeuwen eten?’
Dit boek lezen is vooral een uitzonderlijk gesprek voeren met een uitzonderlijke geest, die je even gemakkelijk meeneemt van de dood van Bowie naar Gombrowicz, of van fresco’s en Haydn-sonates naar ‘het geheime leven van cactussen’, naar een ontmoeting die hij en Harry Mulisch hadden met Max Frisch.
Het is natuurlijk paradoxaal dat we iemand die bij ons bijna synoniem is met reizen nu, de tachtig voorbij, vooral meemaken in de besloten wereld van zijn eiland en zijn tuin – al worden er in dit boek ook nog behoorlijk wat vliegkilometers afgelegd – en tegelijkertijd heeft Nooteboom als reisschrijver altijd al iets kloosterachtigs gehad. ‘Mijn klooster is de wereld’: dat zei Mulisch eens toen hij met Nooteboom een klooster bezocht. De uitspraak, die in de roman Rituelen belandde, wordt vaak aan Nooteboom zelf toegeschreven en is op hem waarschijnlijk ook meer van toepassing.
Kloosters, tuinen, eilanden: het zijn allemaal besloten universums, die op afstand van de wereld staan en er toch onderdeel van zijn. De kloosterling observeert vanaf zijn eiland. Wat dat betreft vat de titel van de dichtbundel die gelijktijdig verschijnt bij de kleine uitgeverij Karaat het mooi samen: Monniksoog. En wie het gesprek met deze eilandbewoner wil voortzetten doet er verstandig aan ook deze aan te schaffen.
Het is een lang, meditatief relaas in 33 gedichten, dat op Schiermonnikoog is ontstaan, in een toon die perfect zuiver is. ‘Op het schelpenpad de vriend van vroeger./ Zijn kleren, die ik herkende, hielden de lege plek/ bij elkaar die hij geweest was. De vriend hield/ van koormuziek. Die hoor ik nu, tenebrae// over het strand en de zee, zo grijs/ en gevaarlijk, de kleuren van bijna dood. (…)’
Dezer dagen kringelt er weer witte rook uit een schoorsteen in Stockholm, waar Cees Nooteboom al jarenlang op de kandidatenlijst staat. Mij lijkt het tijd voor dat ene telefoontje.