Toen William Shakespeare in 1611 zijn Tempest schreef had hij één kleindochter, Elisabeth, die was vier toen, hij een opa van 47, overigens een oude man naar de maatstaven van zijn dagen. Ik heb mij altijd voorgesteld dat hij dat laatste stuk geheel uit zijn eigen duim heeft gezogen als een sprookje voor zijn kleinkind, vol tovertrucs en luchtgeesten, schuinsmarcheerders en heksengebroed, met in het centrum een mooie kalverliefde en een oude tovenaar, opa zelf natuurlijk, met mantel, staf en toverboek.
In de voorstelling die Rieks Swarte (en zijn Firma) en Liesbeth Coltof (en haar Toneelmakerij) nu van De storm hebben gemaakt, is dat toverdooskarakter van de fabel verzinnebeeld door een kolossale doos die na de proloog wordt opengegooid, waarna we niets meer of minder te zien krijgen dan… de kale binnenkant van een doos, waar de vergeetachtige magiër Prospero (een mooie rol van Peter de Graef) flarden van zijn spreuken op de muur schrijft. Het exposé in de eerste acte van het stuk is complex, er is een geschiedenis van onrechtvaardigheden in diverse episodes en die moeten allemaal neergelegd, anders is de vertelling niet te volgen. Rieks Swarte zet een van zijn oudste middelen in, de poppenkast, en zo lukt hem en Coltof wat in bijna geen enscenering van dit rijke stuk lukt: ook de historie van de slaven op het stormeiland, Ariël en Calibaan, ontlokt opgewonden ‘ahs’ en invoelende ‘ohs’ bij het publiek van achtjarigen en hun meegebrachte papa’s en oma’s. De storm aan het begin veroorzaakt een schipbreuk van alles en iedereen waar Prospero, die niet vrijwillig op zijn tovereiland belandde, nog een appeltje mee te schillen heeft. Magie en de schoonheid van ‘dromenstof’ maken wraakzucht mild, prille liefde en vergeving doen de rest, en daarna moesten we maar eens troost en warmte bij elkaar zoeken, dat is in de kern Shakespeare’s Storm, zijn laatste pleidooi voor toneel als een oord van troost, contemplatie, amusement, zinderende taal en topvariété.
Van dat laatste geef ik één voorbeeld (en dan hou ik op met verklappen). De aangespoelde Ferdinand moet de liefde van de tovenaarsdochter Miranda verdienen door harde arbeid (hout stapelen) die extra hard wordt, doordat het te stapelen hout zich achter zijn rug vermenigvuldigt. Dat wordt eenvoudig verbeeld doordat de wanden van de doos aan de lopende band sprokkelhout baren - een prachtige achtergrond voor het zoete minnespel van de geliefden, mooi werk van Chiem Vreeken en Mira van der Lubbe. Ook zoiets bijzonders, die kleine troep van zeven toneelspelers die álles doen. Waaronder Rogier in ‘t Hout, Ferdi Janssen, Tjebbo Gerritsma en Lykele Muus, die met grote dank aan de galerij aan kostuums die snel gewisseld kunnen worden tezamen een compleet Shakespeare-ensemble van edele machtswellust en dronken buitenlui verbeelden. En die ook samen de hardwerkende luchtgeest Ariël zijn, die om een hoekje, quasi-onzichtbaar én vanuit de hoogte als ijl manneke in de tovenarij van zijn baas afwisselend de rol van regisseur en inspeciënt speelt. Er wordt gezongen - Joost Belinfante schreef oorstrelende muziek, en de jongens van de techniek (Jos Koedood, Bert Vermijs en Wybe Jongenelen) schakelen zich een Oscar en een Emmy bij mekaar. Ik noem al die namen (en sla er nog flink wat over) omdat toneel ook vreugdevol mensenwerk is, iets wat je in het grauwe keizerrijk van kunstverachters nog wel eens zou vergeten. De storm is de grootste gemene deler van de kracht en de energie waarmee het Nederlandse toneel in de voorbije decennia uit materiële armoede (die dus nog erger kan) een sprankelende rijkdom bij elkaar heeft getoverd. Pas op! De voorstelling speelt maar kort, dus wees er op tijd bij en mis dit vooral en absoluut niet!

De storm is nog t/m 20 februari op een tournee die wordt afgesloten in Amsterdam (Krakeling) en Haarlem (Toneelschuur). Inlichtingen www.toneelmakerij.nl en www.firmarieksswarte.nl