In een kolossaal Amsterdams grachtenpand zit een kleine vrouw uit India. Ze is er op uitnodiging van Greenpeace. De 46-jarige Rashida Bee is geboren en getogen in Bhopal, een stipje op de atlas waarvan tot 3 december 1984 nauwelijks iemand had gehoord. Dat veranderde toen er veertig ton methylisocyanaat en andere dodelijke gassen uit de bestrijdingsmiddelen fabriek van het Amerikaanse bedrijf Union Carbide ontsnapten en als een dikke mistdamp door de omgeving trokken. Bhopal groeide daags na die sinistere nacht uit tot wereldnieuws. Als gevolg van de gifwolk stierven de eerste drie dagen achtduizend mensen. De beelden waren gruwelijk. Ontzielde kinderen en baby’s met lilakleurig oogwit lagen gedeeltelijk begraven onder zand en stof. De straatjes van de krottenwijk rondom de fabriek waren bezaaid met lijken van mannen en vrouwen.

Rashida Bee vertelt hoe ze die nacht door een scherpe geur wakker werd en de straat op vluchtte. «Het gas was overal, je kon niks zien. Het verbrandde ogen en longen. Niemand wist wat er precies aan de hand was. De volgende ochtend pas arriveerde de politie. Om het dodental laag te houden, hadden de agenten van het bedrijf de opdracht gekregen om mensen in het water te gooien of meteen te verbranden. Zo zijn bewusteloze mensen alsnog gestorven. Vooral de allerarmsten stierven onmiddellijk, want die woonden het dichtst bij de fabriek. Behandeling was moeizaam omdat het bedrijf niet wilde zeggen om welke chemicaliën het precies ging. De artsen in de overvolle ziekenhuizen wisten niet hoe ze patiënten moesten behandelen.»

Achttien jaar na de ramp is het aantal doden opgelopen tot ruim twintigduizend. Meer dan 140.000 mensen zijn chronisch ziek (leukemie, tbc, nier- en longaandoeningen). Veel vrouwen kampen met onvruchtbaarheid of baren misvormde kinderen. De cijfers over kindersterfte wisselen: maar minimaal de helft haalt het eerste levensjaar niet als gevolg van giftige stoffen die via de placenta of via de moedermelk binnenkomen.

De grootste chemische ramp uit de geschiedenis gaat ook buiten de camera’s van de wereldpers tot op de dag van vandaag door: het gebied is nooit schoongemaakt. Lekkende containers, dumpplekken en gifresten die na de ramp neersloegen, besmetten de bodem en het grondwater en daarmee direct het drinkwater. Kinderen spelen op het vervuilde terrein voetbal. Greenpeace heeft aan de hand van bodemonderzoek geconstateerd dat het onder meer gaat om kwik, benzeen, chloor en organische middelen als sevin en aldicarb. De sociale omgeving is blijvend ontwricht, omdat mensen door invaliditeit niet kunnen werken.

Bee verdiende als jonge ongeletterde vrouw haar geld met sigaretten draaien. Na de ramp groeide ze uit tot een activiste. Ze is op uitnodiging in Nederland om deel te nemen aan een wereldwijde actie van Greenpeace waarin opnieuw aandacht wordt gevraagd voor de erfenis van Bhopal. Ook stond er een ontmoeting op het programma met lotgenoten in Europa, slachtoffers van kleinere giframpen in Toulouse (2001) en Tsjechië (vorig jaar zomer). Ze horen van elkaar hetzelfde geluid: bedrijven ontkennen hun verantwoordelijkheid en de overheid heeft daar geen greep op.

De actie in Nederland richt zich op chemiebedrijf Dow Chemicals in Terneuzen (de grootste vestiging buiten de VS), dat Union Carbide in 2001 overnam. Ook Bee houdt dit bedrijf verantwoordelijk voor de gevolgen van de ramp. Ze zegt: «Je kunt niet een bedrijf overnemen en de troep achterlaten.»

Tijdens haar verblijf in Nederland verruilde ze haar sari even voor een oliepak en ging aan boord van Greenpeace-schip Arctic Sunrise dat vanuit India enkele vaten met giftig grondwater uit Bhopal veilig verpakt in shockproof vaten had vervoerd om deze aan te bieden aan de directie van Dow Chemicals in Terneuzen. De politie nam ze in beslag en de directie liet zich niet zien.

Bee, die dit allemaal na jarenlang actievoeren in haar eigen land wel gewend is, zegt enkele dagen na het bezoek aan Zeeland gelaten: «Dow weigert het terrein te saneren. We eisen dat Dow het vervuilde terrein schoonmaakt en de slachtoffers compenseert voor het leed. De gehandicapten hebben werk en inkomen nodig. En we eisen een medische behandeling van zeker twee generaties overlevenden. Maar ook willen we de bewoners van de omgeving van Terneuzen laten zien dat veiligheid opeens kan omslaan in een catastrofe.»

De houding van Dow Chemicals lijkt, gezien het lot van tienduizenden Indiase burgers, verwerpelijk. De vraag is echter of de actievoerders zich wel richten op de juiste partij. Sec gesteld is Dow noch verantwoordelijk voor de lekkende gifstoffen op de nacht van 3 december 1984 noch voor de afhandeling van de gevolgen van de ramp. Juridisch gezien mag het bedrijf de handen in onschuld wassen. Want het ís geen eigenaar van Bhopal en is dat nooit geweest. Bij de overname in 2001 van Union Carbide is het verleden afgekocht. Dat bedrijf had na de nodige rechtszaken uiteindelijk 470 miljoen dollar schadevergoeding betaald (gemiddeld vierhonderd dollar per slachtoffer). In 1994 had het afstand gedaan van de vestiging in Bhopal. Het werd verkocht aan een Indiase ondernemer, die de plicht op zich nam het terrein schoon te maken. Ontdaan van de rotte plek van het concern gooide het bedrijf zich zeven jaar later in de verkoop: de enige bieder die overbleef was Dow Chemicals.

Maar achter deze formeel gestelde onschuld schuilen juridische afspraken, overnamecontracten en — meer in algemene zin — machtsverhoudingen in de wereld. De afhandeling van de ramp in Bhopal laat zien hoe multinationals omgaan met lokale overheden, internationale afspraken en hun eigen concept van «corporate social responsibility» voor milieu, werknemers en omwonenden van een concern in de Derde Wereld. Dat is de praktijk van de theorie waar over wordt gedebatteerd op topbijeenkomsten van de World Trade Organization of tijdens het jaarlijkse World Economic Forum in Davos.

Aangaande de interpretatie van «responsibility» staan Greenpeace en Dow Chemicals lijnrecht tegenover elkaar. De crux is terug te voeren op de verkoop van het bedrijf in Bhopal door Union Carbide in 1994 aan de lokale overheid en een Indiase onderneming. De hamvraag is: hoe werd die overname geregeld? Hoe dwingend zijn er eisen gesteld ten aanzien van het smerige terrein?

Greenpeace weet het niet. «We krijgen daar geen vinger achter, dat is juist het punt. Je ziet telkens na een ramp hetzelfde gebeuren: een concern heeft zoveel macht en zulke goede juristen in huis dat het zich indekt», aldus Eco Matser, Greenpeace-campainer gifstoffen. «Bij lokale overheden in de Derde Wereld speelt het element van verrijking een rol. Ook dat is lastig. In het algemeen vinden wij dat áls bedrijven zeggen maatschappelijk verantwoord te willen ondernemen, zij dat ook werkelijk moeten doen. We zien dat multinationals er een dubbele standaard op nahouden: in de westerse wereld houden zij zich aan de wetten en milieueisen. Ze zien dat preventieve maatregelen goedkoper zijn dan het risico van een ramp. In de Derde Wereld daarentegen wordt nauwelijks een pro-actief beleid gevoerd. Daar bestaat eerder de neiging om het erop aan te laten komen. In Bhopal moesten bestrijdingsmiddelen zo goedkoop mogelijk worden geproduceerd, waarbij veiligheid onbelangrijk was. Het saneren van de grond van tankstations is ook een goed voorbeeld: Shell doet dat in het Westen wel, maar weigert dat in landen als Argentinië. Multinationals trekken naar landen waar de minste regels zijn. Bhopal vormt een keerpunt. De ramp was zo kolossaal dat het besef groeide dat het gaat om een structureel probleem dat zich overal ter wereld voordoet: van vieze olietankers tot vervuilde bodems. De verantwoordelijkheid zal in internationale, overkoepelende rechtsregels gevangen moeten worden. In de Bhopal Principles zijn tien regels opgesteld over hoe corporate crime voorkomen moet worden. Ook Dow Chemicals heeft een morele plicht tegenover Bhopal.»

Maar wat vindt de aangeklaagde partij in Terneuzen ervan, die zich daar serieus opstelt als «ecologisch rentmeester» ten aanzien van mens en milieu? Frank Neve, woordvoerder Europa, is duidelijk: «We delen de ideeën van Greenpeace. Wij nemen onze sociale houding in al onze bedrijven heel serieus. Voor Bhopal zijn we bereid om humanitaire hulp te bieden, maar we zijn niet, zoals Greenpeace wil doen geloven, verantwoordelijk voor de ramp. Bij de overname van Union Carbide in 2001 bestond er al zeven jaar geen relatie meer met Bhopal. Hoe het afstoten van de vestiging in Bhopal in 1994 precies is geregeld, weet ik niet. Daarvoor moet ik verwijzen naar het hoofdkantoor in Amerika.»

John Musser, specialist Bhopal-affairs van Dow Chemicals in Midland (Michigan), zegt daar desgevraagd: «Union Carbide heeft de Indiase lokale overheid en de Indiase opkoper aangemoedigd de boel op te ruimen. Maar geëist en gecontroleerd met dwang, nee dat niet. Wij zijn niet verantwoordelijk, zelfs niet in morele zin. Vanuit een social citizenship vind ik dat de boel opgeruimd moet worden. Maar wij zijn niet méér verantwoordelijk dan andere bedrijven. Wij hechten grote waarde aan corporate social responsibility. Milieuvraagstukken hebben prioriteit gekregen. Dat is goed. Maar Greenpeace verstrekt feiten over ons die vals zijn. Daartegen kun je je heel moeilijk verde digen. Ze zouden zich moeten richten op de lokale overheid in India. Die is niet in staat gebleken haar plichten na te komen.»

De afdeling van Greenpeace voert overigens wel degelijk actie in India. Tevergeefs. Bee stuit telkens op een labyrint aan regelgeving en onverschilligheid. Ondertussen baren de vrouwen van Bhopal nog steeds misvormde baby’s.