Ouder worden is een vorm van noodgedwongen afvalligheid.

Je kunt domweg je oude overtuigingen niet handhaven; je zult je aspiraties moeten aanpassen. Als oude alpha-aap word je naar beneden getrapt.

In de spreekkamer van de medische specialist merk je hoe je woorden bouwstenen van vrees worden. Of laat ik het zo zeggen: je wilt een muur bouwen om je doodsangst buiten te sluiten. Dat mislukt uiteraard.

Je past je aan, je past je aan, je past je aan.

Je slikt meer pillen, je doet minder en je neemt in lengte af omdat je verzuurt, omdat je mondhoeken je naar beneden trekken en omdat je rimpels meer ruimte nodig hebben om je verhalen van vroeger in te verbergen.

Ik vraag me weleens af wanneer ‘adapteren’, dat chique woord voor aanpassen, meelopen wordt. Je past je aan omdat je dat meer voordeel zou opleveren. Maar wat betekent voordeel eigenlijk?

Meer roem, meer vrouwtjes, meer geld? Wat kinderlijk.

Men geeft hoog op over een sterk karakter, maar hoe weet je dat je dat hebt? Ik moet mijn vader gelijk geven die me dagelijks verweet dat ik een slappeling was. Wat ik aanzag voor een eigen mening, voor originaliteit en creativiteit kwam voort uit behaagzucht, vrees om niet geaccepteerd te worden in de vriendenkring, om doorzien te worden. Verzet, je onderscheiden van anderen, maakte je uitzonderlijk. Maar altijd was ik maar een adjudant. Was het niet het hulpje van een grotere persoonlijkheid dan ik, dan wel van een bepaalde afwijkende opinie.

Hoe moest ik in godsnaam zelf iets vinden? Een mens kan nog zoveel lezen en bestuderen, wanneer verlaat je je op jezelf, hoe weet je dat je de juiste opvattingen hebt? Waaraan toets je dat? Zeker wanneer je persoonlijkheden om je heen ziet met opvattingen die meer doordacht lijken dan die van jou? Die lieden die beter hun opinies kunnen verwoorden waardoor je beseft dat je denkvermogen beperkt is? Pas je aan. Neem over wat zij vinden. Plagieer, imiteer. Ben je dan jezelf of juist niet?

De ander kun je nooit worden. Je hebt je beperkingen.

Ik had een oudere vriend die ik mateloos bewonderde. Willem. Beeldend kunstenaar in Den Haag. Hij leefde als een conference van een cabaretier; niet alleen moest ik constant om hem lachen, hij was in staat om met dedain tegen de wereld aan te kijken; iedereen werd verneukt. Ook zijn vrienden. Hij kon razendsnel van rol wisselen. Nooit was hij serieus. Hij was een Oscar Wilde van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Zo wilde ik zijn.

Pas je aan. Neem over wat zij vinden. Plagieer, imiteer. Ben je dan jezelf of juist niet?

Maar hij werd ziek en stierf. Je kunt de makke van je fysiek wel relativeren maar nooit wegrelativeren.

Ik heb altijd meegedaan met de mode van mijn eigen kringetje.

Op een gegeven moment lukte dat niet meer.

O ja, ik zou best zelf een grote persoonlijkheid willen zijn, een voorbeeld voor anderen, de mode-icoon voor jongeren, en met een granieten charisma. Maar wat hebben ze aan mij? Ze kunnen niet snoepen van mijn roem, want die heb ik niet. Imiteer mij niet, het levert niets op. Integendeel. Mijn opvattingen vindt een meerderheid van de jeugd afschuwelijk, immoreel. Het lijkt wel of ik voortdurend mijn eigen generatieconflict veroorzaak.

Zou ik ‘verder’ zijn gekomen als ik een andere vriendengroep had gehad? Zou ik andere opvattingen hebben gehad over stijl, over kunst, over artisticiteit? Vermoedelijk wel.

Op een dag hield mijn vader het niet meer en schreeuwde hij – terwijl ik nog in bed lag en er niet uit wilde komen: ‘Waarom wil je godverdomme geen dokter worden of jurist?’

‘Omdat ik over mijn eigen tijd wil gaan en ik niemand boven mij kan velen.’

Ik had best naar hem willen luisteren, maar ik had er het verstand niet voor. Ook niet de discipline. Ik kon het domweg niet! Dat durfde ik hem niet te vertellen.

Ik bleef in bed liggen. Zette het raam open. Pakte mijn shag, mijn vloei en mijn hasj en draaide een joint.

Er volgde een verdoving als een lelijke hoer voor mijn onontwarbare slangenkuil van demonen.

Bob Dylan op de pick-up naast mijn bed:

‘They’ll stone you when you’re trying to go home/ And they’ll stone you when you’re there all alone/ But I would not feel so all alone/ Everybody must get stoned!’