Eigenlijk houd ik niet van verhalen over joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden gered van de vernietiging omdat ze zo mooi piano konden spelen, of viool, of konden dansen of schilderen. Waarom zouden suffe, domme, onartistieke joden die nergens voor willen deugen niet net zo veel recht hebben om te leven?
Misschien is het belangrijkste aan het verhaal van de Poolse jood Wladyslaw Szpilman niet dat hij gered werd vanwege zijn pianospel. Toen hij op de Umslagplatz in Warschau al bijna bij de trein was die hem, zijn vader en moeder, zijn twee zusters en zijn broer naar het vernietigingskamp zou brengen, was er een hand die hem uit de rij naar achteren trok, tot achter de mannen van de joodse ordepolitie. Klaarblijkelijk had een van die mannen hem horen spelen en vond het zonde dat hij zomaar zou verdwijnen.

Szpilman wilde helemaal niet van zijn familie gescheiden worden. Hij riep wanhopig naar zijn vader, die net de trein in ging. Zijn vader keek om, zag hem niet, maar probeerde te glimlachen en stak zijn hand omhoog, als om hem te groeten. Je hoeft het er niet bij te denken, maar met die mislukte glimlach gaf hij hem als het ware zijn zegen, moedigde hem aan zich te verstoppen en gaf hem daarmee de kans zonder schuldgevoel te overleven.

De acteur Edwin de Vries vertelt het sober, eenvoudig, zoals hij het hele verhaal van de pianist eenvoudig en sober vertelt: het moeizame leven in het getto van Warschau, de eenzaamheid in de inmiddels door de Duitsers verwoeste stad, de ontmoeting met een Duitse officier die zich schaamt Duitser te zijn en die hem daarom redt, het misverstand waardoor hij na de bevrijding nog bijna had kunnen worden doodgeschoten. Het verhaal wordt afgewisseld met pianospel, door Yoram Ish-Hurwitz of door Mikhaïl Rudy, die deze voorstelling in Frankrijk mede heeft bedacht. Hetzelfde waar gebeurde verhaal van Szpilman ligt ook ten grondslag aan de film van Roman Polanski. De pianist is net zo gekleed als de acteur en speelt tien stukken van Chopin en twee van Szpilman zelf. De muziek illustreert het verhaal en geeft lucht aan de voorstelling, die anders misschien te benauwend zou zijn. De muziek van de Poolse componist Chopin maakt dat het niet alleen een joods, maar ook een Pools verhaal wordt: de lichte Poolse mazurka’s, préludes en nocturnes tegenover de zware Duitse orkestmuziek. Er is schoonheid nodig, tegenover het sombere verhaal.

Regisseur Mette Bouhuijs heeft zich maar één ingreep veroorloofd. Op de twee bijna identieke mannen, de pianist en de toneelspeler, vallen op het laatst sneeuwvlokken neer, sneeuwvlokken die door een speciale belichting ook sterren lijken, alsof ze de zielen weergeven van hen die wel werden vermoord, en tegelijk iets van onmogelijk kleine puntjes hoop.

Senf en Bongertman, De pianist, tot 4 mei; www.depianist.info