Vaak kreeg Aarsman namelijk zijn beste ideeën als hij met iemand aan het praten was, vooral als een publiek de druk wat opvoerde en de interviewer goed was.
Ik begreep wel wat hij bedoelde. Ik was namelijk wel eens eerder bij Donner geweest, waar het zondagmiddagprogramma toen nog Leven Etc. Live heette en de interviewer Pieter Steinz was. Die wist het zo te maken dat zo’n interview – behalve dat het een streng mondeling tentamen was over je eigen boek – ook ervoor zorgde dat je je eigen boek ineens in een ander licht ging zien, nieuwe verbanden erin oplichtten en dat je zelfs, die paar minuten, eventjes geloofde dat je werkelijk een slim boek had geschreven.
Ik heb ooit een handgeschreven brief van Pieter Steinz gekregen, in de vorige eeuw, toen ik nog student was, en ik na een college recenseren mij overmoedig bij de NRC aanbood als recensent. De strekking was dat zo’n plek er niet in zat maar dat hij, toen chef van de boekenbijlage, wel wilde laten weten dat mijn observaties uitzonderlijk waren voor mijn nog jeugdige leeftijd. Een gesprekspartner die je eventjes het gevoel gaf slim te zijn, toen dus al.
Het gekke aan interviews met publiek is dat je – zelfs als je ze in niet-beschonken toestand ondergaat, wat ook bij mij heus wel de regel is – je er na afloop weinig tot niets meer van herinnert. Het improviserende-acute is uiterst vluchtig, en juist daarom zo geschikt voor het onverwachte soort inzicht dat in lekentaal vaak ‘inspiratie’ heet.
Elke schrijver ontwikkelt na het schrijven van een boek een soort schaduwvertelling, het verhaaltje bij het boek, de anekdotes achter de microfoon, met grollen en lokkertjes. Doorgaans komt geïnterviewd worden neer op het zo overtuigend mogelijk imiteren van die voorbedachte schaduwvertelling. Bij goede interviewers mislukt dat. En dan zou je eigenlijk je eigen opnameapparaatje op tafel moeten hebben liggen.
‘Originaliteit is een mislukte imitatie.’ Dat fonkelende aforisme is van P.F. Thomése, en hij formuleerde het per ongeluk toen hij, voor NRC Lux, ondervraagd werd in een bami-tentje. Het zinnetje is op zichzelf al mooi, en is pas echt briljant doordat het, in een andere stem, commentaar geeft op zichzelf: ook de originaliteit van dit aforisme danken we aan het feit dat de geïnterviewde uit zijn pose van zelf-imitator viel. Die vijf woordjes zíjn wat ze beweren.
Toen ik ze las, in 2012, moest ik onmiddellijk denken aan het Spaanse stadje Borja, waar een bejaarde dame een fresco van Jezus had proberen te restaureren. U kent de afloop ongetwijfeld, want het verprutste resultaat, met Christus als een vlekkerig cartoonfiguurtje, is de hele wereld over gegaan, op T-shirts, wijnetiketten en mousepads gedrukt, en er kwam een grote stroom toeristen naar het dorpje. Ryanair organiseerde er vluchten voor. Jaar op jaar steeg het bezoekersaantal van tienduizend naar honderdduizend. De burgemeester van Borja verklaarde dat dit hem anders, zelfs met de beste en duurste pr-campagne, onmogelijk zou zijn gelukt. Het wonder van Borja. Deze zomer is er zelfs een komische opera over gemaakt.
Een mislukking is een ramp. Een vervalsing is een ramp. Maar een mislukte vervalsing? Dat is een wonder. Althans: dat kan een wonder worden, als het in het huidige mediatijdperk toevallig opgeblazen wordt. In Steinz’ Made in Europe komt het Wonder van Borja niet voor, al denk ik dat hij het, als Europees cultuurfenomeen, wel boeiend had gevonden. Ooit streefde de Europese kunst naar perfectie, naar het voortreffelijkste, het mooiste, en hier is ineens de imperfectie, de mislukking omarmd. Maar het is een vreemde omarming. Het is een omarming met een selfiestick, want dat doen al die toeristen in dat kerkje in Borja: een selfie maken met het prutsicoon.
Het lijkt op medelijden – compassie met dat goed bedoelende mens dat dit fresco verknalde – maar dat medelijden is zo ironisch dat het niet meer van leedvermaak is te onderscheiden. Het krijgt het ‘whatever’-aura van het nieuwste dingetje waar de verveelde massa neerstrijkt. Een Project-X-party, een Pokémon Go-event. Het Spaanse dorpje probeert de flater uit te rekken, door hem op te nemen in de officiële toerismecampagnes, en nu zelfs met een opera. De mislukte imitatie wordt op zijn beurt geïmiteerd en dan loopt het leeg. De meute stort zich weer op het volgende lolletje. Als tegenwicht daartegen zijn er culturele wegwijzers nodig.
Joost Zwagerman, Wim Brands, Pieter Steinz: het is een ongenadig rotjaar geweest voor de belezen en bevlogen pleitbezorgers van onze cultuur. Gelukkig hebben we hun boeken nog.